Hoofdstuk 10

In hoofdstuk 8:1 heeft Paulus het over de superioriteit van Christus wet of verbond t.o.v. die van Mozes: hoofdstuk 8 gaat over de betere beloften van Christus verbond’, terwijl hoofdstuk 9 gaat over het betere heiligdom en offer van Christus’ verbond.
Hier in hoofdstuk 10 schrijft Paulus over de superieure resultaten van het grotere offer en heiligdom. Het eerste gedeelte (vers 1-10) leert dat, ten opzichte van de OT offers, het offer van Christus voor altijd de zonde wegdoet en een schoon geweten geeft, met verwijzing naar 9:14.

1 Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken.
2 Immers, zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn, doordat degenen, die de dienst verrichten, na eenmaal gereinigd te zijn, generlei besef van zonden meer hadden?
3 Doch door die offeranden werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht;
4 want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen.
5 Daarom zegt Hij bij zijn komst in de wereld:
Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid;
6 in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad.
7 Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om uw wil, o God, te doen.
8 In de aanhef zegt Hij: Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht worden.
9 (Doch) daarna heeft Hij gezegd: Zie, hier ben Ik om uw wil te doen. Hij heft het eerste op, om het tweede te laten gelden.
10 Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus.
11 Voorts staat elke priester dagelijks in zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen, die nimmer de zonden kunnen wegnemen;
12 deze echter is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God,
13 voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten.
14 Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.
15 En ook de heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis,
16 want nadat Hij gezegd had:
Dit is het verbond, waarmede Ik Mij aan hen verbinden zal na die dagen, zegt de Here: Ik zal mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven,
17 en hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken.
18 Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer meer (nodig).

Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen – Paulus begint met “want” wat betekent dat hij verder gaat met waar hij in hoofdstuk 9 is geëindigd. Het woord “schaduw” heeft betrekking op iets dat algemeen van aard is, er missen details noodzakelijk om een duidelijk beeld te krijgen, terwijl de “gestalte dier dingen” duidt op iets specifieks, met meer details. Dus in plaats van dat de wet van Mozes een duidelijk beeld gaf van de “toekomstige goederen”, gaf het alleen maar een algemeen beeld.
Misschien vergelijkbaar met het verhaal van de blinde man te Betsaïda (Marcus 8) waar Jezus de ogen van de man twee keer moest aanraken (na de eerste keer zag hij mensen als bomen). Maar ook Petrus schreef dat de wet zo vaag was in zijn schaduwbeeld dat zelfs de engelen niet begrepen wat God in gedachten had (1 Petrus 1:12).
Het idee dat de wet slechts een schaduw was – een uittreksel van iets dat echt is – geeft aan dat de wet inferieur aan de wet van Jezus en Zijn offer en dat de wet niet bestond uit de “toekomstige goederen”, zoals de verlossing van 9:28 (verg 8:4-5 & 9:9).
Het woord “toekomstig” zoals al eerder genoemd (2:5, 6:5 & 9:11) heeft betrekking op “op het punt staat te komen of staat plaats te vinden”. Waarom “op het punt”? omdat de wet nog niet vervuld was (Matt 8:18); let op de tegenwoordige tijd van het woord “heeft” en de tegenwoordige tijd in Kol 2:16-17 waar Paulus schreef dat het OT dingen (feesten, sabbat etc) een schaduw “zijn” van hetgeen nog komen moet. Het woord “volmaken” heeft betrekking op vergeving, het belangrijkste “ding” waar de wet niet in kon voorzien.
Generlei besef van zonden meer hadden? – het antwoord op deze vraag zou logischerwijs ja moeten zijn, want als het volk eens en voor altijd vergeven waren, zouden zij niet meer herinnerd worden aan hun zonden in het verleden begaan. Maar zoals vers 3 verder gaat, door deze offeranden werden ze herinnerd aan hun vroegere zonden die – vóór Christus – nog niet voor altijd vergeven waren, om er nooit meer aan herinnerd te worden (meer hierover in vers 17).
Dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen – De reden waarom de zonden onder het oude verbond niet konden worden verwijderd is eenvoudig omdat het bloed van dieren daartoe niet in staat was. Echter de vraag komt boven, “waarom kan het bloed van dieren dat niet doen? Om dezelfde reden dat ook de waterdoop de zonde niet kan verwijderen, kan ook het dierenbloed de zonde niet verwijderen: ze wijzen beide naar het enige onderdeel dat uiteindelijk de zonde kan verwijderen – het bloed van Christus.
Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild – Dit en de rest van dit gedeelte komt uit Psalm 40:7-9. Dat God dit niet had gewild, betekent niet dat het geen onderdeel van Zijn wil is voor Zijn oude verbondsvolk; het betekent eerder dat er geen voldoening voor zonde gevonden werd in typebeelden.
Om uw wil, o God, te doen – Deze zinsnede betekent twee dingen: (1) ondanks dieren, was Jezus gehoorzaam aan Gods wil (uit liefde) en ondanks mensen, deed Hij het volkomen (zelfs tot in de dood, Fil 2:8); en (2) zijn vleeswording en offer waren vrijwillig volbracht.
Gij hebt mij een lichaam bereid – dit gedeelte laat duidelijk zien dat (1) anders dan jij en ik, Jezus al bestond voor zijn vleeswording en (2) dat God zelf in het offer had voorzien.
Boekrol – In dit geval vermoedelijk het volume van de vijf boeken van Mozes omdat tijdens het leven van David er nog maar weinig was opgeschreven.
In de aanhef zegt Hij: Slachtoffers en offergaven – Paulus herhaalde zichzelf om te laten zien dat de Messias (die Jood was, de zoon van David die Psalm 40 geschreven had) erkende dat God nooit de in het oude testament genoemde “slachtoffers en offergaven” had gewild. Dus de Messias voltooide vrijwillig datgene wat God wel wilde – Hij leefde een volmaakt leven, werd daarna het voor eens en altijd offer en Hogepriester tussen God en de mensen, en verzoende Hij hen d.m.v. een nieuw priesterschap en een nieuw verbond.
Hij heft het eerste op, om het tweede te laten gelden – Dit is weer een plek waarin Paulus de tegenwoordige tijd toepast, om aan te geven dat er nog iets voltrokken moest worden.
Krachtens die wil zijn wij eens en voor altijd geheiligd – Dit heeft betrekking op de wil van God, waar God wilde dat Jezus volkomen de plaats van de oud testamentische offers innam. Het woord “geheiligd” betekent “gereinigd te worden, dus apart gezet door en voor God” (zie verder vers 14).
Paulus heeft gedemonstreerd dat de Goddelijke autoriteit die het levitisch priesterschap en offersysteem heeft ingesteld, dezelfde autoriteit is die het ook heeft afgeschaft (verwijderd); m.a.w. door Gods wil is het eerste verbond weggenomen zodat het tweede gevestigd kon worden – alleen het ene offer van Jezus is nu acceptabel.
Voorts staat elke priester dagelijks in zijn dienst – Ook hier zien we weer dat de tempel op het moment van schrijven van deze brief nog volop in werking was; dit betekent dat Aäronitische priesters het teken (het scheuren van het voorhangsel toen Jezus stierf) weigerden te accepteren dat het spoedig met de tempel afgelopen zou zijn. Ze gingen rustig door met het offeren volgens de wet van Mozes. En hoe vaak ze dat ook deden, het zou nooit het doel kunnen bereiken – de verzoening van de ziel.
Voor altijd gezeten aan de rechterhand van God – Daar waar de priesters als rusteloze dienstknechten altijd maar bezig waren met de wet en haar periodieke offers, zien we Jezus hier gezeten aan de rechterhand van God, volledig in de rust.
Voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten – Dit gedeelte komt uit Psalm 110:1. De vraag is, wie zijn die vijanden? Volgens Jezus zelf waren dat de Joden die Hem afwezen. In een profetische gelijkenis zei Hij over hen, “Doch die vijanden van mij, die niet wilden, dat ik over hen koning werd, brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen” (Lucas 19:27, verg Lucas 20:17-19). In Rom 11:28 en Fil 3:18 zei Paulus dat de ongelovige Joden de vijanden waren; en in Openbaring 2:9 en 3:9 noemde Jezus het Judaïsme de “synagoge des satans” – de vijanden. We vinden dit woord ook terug in 1 Kor 15:26, “De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood”; maar verderop zegt Paulus, “De prikkel des doods is de zonde en de kracht der zonde is”…wat? “de wet” (vers 56), de wet die vertegenwoordigd werd door het Judaïsme en 70 NC definitief werd onttroond.
Het motief van een “voetbank” wijst naar een oud gebruik van het plaatsen van iemands voet op de nek van een verslagen vijand (Jozua 10:22-25).
Die geheiligd worden – Net als in 2:11 wordt hier niet mee bedoeld dat mensen worden geheiligd in een tijdsperiode; Paulus bedoelt hier te zeggen dat het “ene offer” van Jezus (in tegenstelling tot de herhaalde offers van dieren) definitief vergeving, verlossing, verzoening en eeuwig leven bracht/brengt, dus geheiligden zonder “besef van zonden” (vers 2), om er nooit meer aan herinnerd te worden.
En ook de heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis – Voordat Paulus uit Jeremia een tekst aanhaalde bevestigde hij de inspiratie van de profeet: de heilige Geest. Zo daagde hij de Joden uit (die gehecht waren aan het OT) om de profetie van Jeremia te accepteren en dus het nieuwe testament… of deze af te wijzen maar dan zouden ze ook hun profeet Jeremia afwijzen.
Ik zal mijn wetten in hun harten leggen – Zoals ook uitgelegd in 8:10, de opvatting is dat het nieuwe verbond van geestelijke en eeuwig van aard is. Terwijl ten tijde van het oude verbond mensen door geboorte deel hadden aan dat verbond, worden mensen deel van het nieuwe verbond door verkiezing – met verstand en met het hart, niet door het vlees. Direct na Psalm 110:1 (die Paulus in de verzen 12 & 13 aanhaalde) zei David tot God in vers 3 dat, “uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban (kracht)” – in de Messiaanse eeuw dus.
En hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken – het belangrijkste dat Paulus hier wil zeggen over zonde is dat, in tegenstelling tot de tijd van het OT, deze in de NT eeuwen aan de zonde niet meer gedacht wordt ofwel niet toegerekend worden, ook als verdere ondersteuning voor vers 14.
Is er geen zondoffer meer (nodig). – M.a.w. er  is geen ander offer zoodzakelijk en ook hoeft er geen ander offer gemaakt te worden want dat zou een blamage zijn voor de nieuwe inrichting die God heeft opgezet.
De gevolgen van zonde zijn drievoudig:  (1) schuld heeft vergeving nodig, (2) gebondenheid vereist verlossing en (3) vervreemding vereist verzoening; en al deze drie – vergeving, verlossing, verzoening – vinden we alleen in Christus.

Standvastigheid

Paulus begon deze grote brief in hoofdstukken 1-7 met te discussiëren over de superioriteit van Christus als persoon ( 1:1-4:13) en als Priester (4:14-7:28) daarna focuste hij zich in hoofdstuk  8:1-10:18 op de superioriteit van Christus’ verbond. Op dit punt komt de lezer bij het laatste hoofddeel van Hebreeën, hoofdstuk 10:19-13:25, waarin hij Paulus ontmoet in zijn verhandeling over de superioriteit van Christus’ principe.
Paulus’ startpunt hier is dat Christus’ geloofs-principe het antwoord is op de superieure dingen (10:19-39, de verzen die leiden tot de belangrijke geloofs-discussie van hoofdstuk 11). Echter wanneer we alle verzen 10:19-39 gaan behandelen zou dit hoofdstuk te lang worden, vandaar dat we met het analyseren van dit gedeelte we ons beperken tot de verzen 19-31.

19 Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,
20 langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees,
21 en wij een grote priester over het huis Gods hebben,
22 laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water.
23 Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw.
24 En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken.
25 Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen.
26 Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over,
27 maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren.
28 Indien iemand de wet van Mozes terzijde heeft gesteld, wordt hij zonder mededogen gedood op het getuigenis van twee of drie personen.
29 Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal híj verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft?
30 Want wij weten, wie gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden! En wederom: De Here zal zijn volk oordelen.
31 Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God!

Langs de nieuwe en levende weg – Terwijl in de tijd van het oude testament de hogepriester het bloed van het offer zeven keer op de weg naar de aardse woonplaats van God sprenkelde, hebben we vandaag Jezus’ bloed die ons naar de verzoening en de aanwezigheid van God leidt. Dit is eigenlijk hetzelfde wat Jezus zei van zichzelf: “Ik ben de weg” (Joh 14:6); en omdat Hij een levend offer is, is er geen ander offer nodig!
Door het voorhangsel, dat is, zijn vlees – Met deze uitdrukking herinnerde Paulus zijn lezers aan het voorhangsel dat de mens scheidde van de toegang tot God, het voorhangsel dat de hogepriester opzij schoof op het moment dat hij het heilige der heilige binnenging. En op dezelfde manier was de mens gescheiden van de toegang tot God tot op het moment dat de mens Jezus opzij gezet was aan het kruis; dus toen Zijn lichaam was verbrijzeld, vernietigde Zijn Vader het binnenste voorhangsel van de tempel (Mat 27:51) en gaf daarmee de naderende ondergang van de hele tempel en zijn status t.o.v. God aan. M.a.w. doordat Jezus zelf de menselijke vorm aannam, kon Hij zichzelf (op)offeren en kon Hij – door Zijn vergoten bloed/dood/opstanding/hemelvaart – de oude (dode) weg verwijderen om daarna de nieuwe (levende) weg vestigen.
Een grote priester – Paulus gebruikte hier “grote priester” i.p.v. Hogepriester om daarmee het contrast van Jezus’ priesterschap t.o.v. alle andere priesterschappen die vóór hem waren geweest aan te geven.
Het huis Gods – In plaats van dat Paulus hier het “huis van Jezus” noemt, spreekt hij over het “huis Gods” waarmee hij nog eens de parallel bevestigt van God met Jezus (voor hen die beweren dat Jezus niet God is).
Laten wij toetreden…. in de volle verzekerdheid des geloofs – M.a.w. zij werden aangemoedigd om tot God te naderen via de springplank van het vertrouwen in het “werk van Christus” dat op het punt stond om vervolmaakt te worden ten tijde “naarmate gij de dag ziet naderen” (vers 25).
Dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad – Het woord besprenging heeft geen betrekking op water, maar op het bloed van Jezus, wat betekent dat net zoals de priesters het bloed sprenkelde op de dingen die gereinigd moesten worden in het OT (9:13, 22), reinigt ook nu het bloed van Jezus ons geweten (9:14). De uitdrukking “besef van kwaad” heeft vermoedelijk meer te maken “dode werken” ofwel datgene wat geen leven brengt.
Met zuiver water – Dit heeft betrekking op water dat niet is gemixt; in het OT was het water dat gebruikt werd om te reinigen gemixt met as (9:13 & Num 19:1-10); en dit hoeft niet met de NT waterdoop. (Paulus verwees hier overduidelijk naar Ezechiël 36:25).
Net zoals de priesters in het oude testament verschillende reinigingen ondergingen en het bloed toepaste op de Grote Verzoendag (Lev 16), en net zoals Jezus water en bloed vergoot aan het kruis (Joh 19:34), is er zowel bloed als water nodig om iemand te verzoenen (tot één te maken) en hem tot een christen maakt die aan God toe behoort in lichaam en geest (1 Kor 6:20); zoals Jezus zei, “Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien” (Mat 5:8).
Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden – Het vorige vers sprak over wat God deed, dit vers spreekt van wat zij (de Hebreeën) moesten doen: vasthouden. Nadat Paulus had gesproken over geloof en doop brengt hij nu het concept “belijdenis” naar voren – dat gaat natuurlijk over hun belijdenis dat Jezus de beloofde Messias was die alle dingen nieuw zou maken. Onwankelbaar vasthouden,  het punt was dat als ze terug zouden gaan naar de oude wet, dan zouden ze hun vorige belijdenis over hun Messias en Zijn missie loslaten, met alle consequenties van dien. Hij schreef hier aan sommige mensen die het geloof Christus al hadden verlaten omdat ze de hoop hadden verloren in Zijn wederkomst; Petrus zei hierover het volgende, “De Here talmt niet met Zijn belofte” (2 Petrus 3:9).
Aan te vuren tot liefde en goede werken – Dit is de beste manier om geloofsafval te voorkomen, door anderen in verschillende situaties te helpen weerhoudt het hen om niet op zichzelf en hun problemen gefocust te zijn.
Onze eigen bijeenkomst –  Het gaat hier over het regelmatig samenkomen van de gelovigen aldaar. In de context gaat het over het loslaten van hun geloof en hoop op de komst van Christus.
Maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen – Het woord aansporen betekent iemand motiveren en dat kan zijn bemoedigend, instruerend, waarschuwend, terechtwijzend en zelfs smekend…. het kan alles zijn om ze maar op het juiste spoor te houden, naarmate ze de dag zien naderen. Wat deze dag ook is, (1) het moet passen in de context, (2) het moest al eerder genoemd zijn, (3) iedereen moet er van af geweten hebben, (4) het moest een dag zijn die konden zien naderen, en (5) het moest een dag zijn die hun ijverig maakte om elkaar aan te sporen naarmate het dichterbij kwam. Dus welke dag zou aan al deze criteria voldoen? Het enige correcte antwoord op deze vraag is blijkbaar: de dag des Heren 70 NC (8:13, 9:28b, 10:13, 27, & 37-38; en ook Matt 24:15 & 33). Tenslotte zorgde deze dag er niet alleen voor dat de vervolging van christenen zou stoppen, maar het verwijderde ook alle overblijfselen van het oude verbond geassocieerd met zonde en dood en werd vervolgens het nieuwe verbond definitief gevestigd met het koninkrijk van leven en gerechtigheid in al zijn volheid. Als we vers 25 samenvatten kunnen we zien dat Paulus hier de vervulling van de profetie van Jeremia 4:5-6 in gedachten had.
Want indien wij opzettelijk zondigen – Want wijst naar het voorgaande om de lezer te motiveren Christus niet te verlaten en dichtbij God te blijven en vast te houden aan hun eerste liefde. Het opzettelijk zondigen is weten dat je verkeerd doet, het vasthouden aan de zonde, hier de zonde van het afvallen van het geloof.
Maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur – In context heeft het oordeel hier te maken met de dag (ofwel de dag van het oordeel) uit vers 25. Omdat ze de dag konden zien naderen waarschuwde Paulus hen om hun samenkomen met Hem niet links te laten liggen (zie 2 Thess 2:1). Het is in feite zo dat heel de rest van dit hoofdstuk zijn basis vindt in de dag van vers 25, zoals ook verder uit de verzen 30 & 31 duidelijk wordt. En verderop waarschuwde Paulus dat dit een dag was die binnen een korte, zeer korte tijd over hun wereld (van het oude verbond) zou komen. Vers 27 is een duidelijke citaat van Sefanja 1:18, een profetie over de ondergang van Jeruzalem. Let op dat de woorden  “felheid van een vuur” hier vertaald wordt met “vuur van naijver (jaloezie)”, “Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden op de dag van de verbolgenheid des Heren. Door het vuur van zijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk einde zal Hij alle inwoners der aarde bereiden.”
De wederspannigen zal verteren – Zal verteren heeft de betekenis van “op het punt staan” te verteren en dus had Paulus hier duidelijk de ondergang van het Judaïsme 70 NC in gedachten. De “wederspanningen” hier zijn hoofdzakelijk de Joden die Christus afwezen en Zijn volk achtervolgden. Paulus legde hier duidelijk uit wat de consequenties waren als ze Christus zouden verlaten, dat er geen offer voor de zonde meer zou overblijven en zij hetzelfde vonnis zouden ondergaan als ook de Joden die Christus afwezen. Ze werden dus door Paulus uitgedaagd om een keuze te maken.
Iemand de wet van Mozes terzijde heeft gesteld – Met andere woorden als Mozes het recht had om iemand te doden die de ondeugdelijke wet had overtreden (door afgoderij, Deut 13:6-11 &17:2-7), hoeveel te meer heeft God niet het recht om tot zo’n oordeel te komen door de overtreding van Zijn superieure wet (het opgeven van Zijn Zoon voor Mozes)?
Die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds  – De Zoon van God met voeten vertreden betekende dat ze Hem op dezelfde manier behandelden als zij die Hem hadden gespuugd, gestompt,  geslagen, gegeseld en tenslotte gekruisigd hadden, daarmee aangevend dat ze bewust het offer van Jezus afwezen en eigenlijk zeiden dat Zijn bloed niet belangrijker was dan het bloed van de dieven die met Hem gekruisigd waren.
De Geest der genade gesmaad heeft – De geest was de bron van wonderlijke gaven gegeven aan de eerste generatie christenen (maar ook aan ons) als verder bewijs van de aanspraken van Jezus en Zijn nieuw verbond; dus om terug te keren naar Mozes en zijn verbond was verketteren of afwijzen van de Heilige Geest – wat een onvergeeflijke zonde was, omdat zonder Christus zonde niet vergeven kan worden!…. En dat geldt ook voor vandaag, omdat Jezus ons leerde dat het afwijzen van de HG ook in de toekomende eeuw (deze dus) niet vergeven kon worden. (Matt 12:32)
Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden! En wederom:  De Here zal zijn volk oordelen – Paulus haalde hier opnieuw een belofte uit het OT aan die we terug vinden in Deut 32 (en wel speciaal de verzen 35-36) een hoofdstuk die tevens de ondergang van Jeruzalem aan het einde van de eeuw voorspelde (zie ook de verzen 18, 21 & 32). Paulus haalt hier ook Romeinen 12:19 aan waar hij vertelde geen wraak te nemen op hun vijanden omdat God dat opeiste. Met andere woorden, Paulus impliceerde dat Gods wraak niet voor Hem zelf was maar voor de mishandeling van zijn volk. Maar hier in Hebreeën voegde Hij de er een waarschuwing aan toe, dat zelfs als zij deel geworden waren van Gods volk, zij Hem nog steeds verantwoording af moesten leggen als zij Hem en Zijn volk zouden verloochenen.
Vreselijk is het te vallen in de hand van de levende God – Deze zinsnede betekent niet dat dat men letterlijk viel in de handen van God. Het is God die waarschuwde voor het oordeel dat de Joden zelf over zich hadden uitgeroepen. En als je die waarschuwing in de wind sloeg werd je meegetrokken in de ondergang van Jeruzalem. De uitdrukking “de levende God” wordt in de Bijbel gebruikt om de tegenstelling aan te geven tot de (dode) afgoden en dat komt weer overeen met gebruikelijke manier van hoe men omging met afgoderij in het OT – het verlaten van God voor de afgoden, wat God beschouwde als geestelijk overspel.

Terug kijkend naar 10:19 is dit de plaats vanaf waar Paulus al zijn voorgaande gedachten begon toe te passen en tegelijk naar de conclusie begon toe te werken door te schrijven over Christus’ superieure geloofs-principe.
Hebr 10:19-39 gaat over Christus’ geloofs-principe, dat het enige toepasselijke antwoord is op al de superieure zaken waarover Paulus eerder had geschreven; in feite zijn de verzen 19-21 een samenvatting van hoofdstuk 1:1 tot 10:18.
In de verzen 22-25 geeft Paulus een resumé van de volgende drie hoofdstukken door de toehoorders, waarvan de één na de ander Christus dreigden te verlaten, te bemoedigen met geloof, hoop en liefde, terwijl in de verzen 26-31 hij hen tegelijk waarschuwde voor de consequenties van zo’n besluit.
En hier in de verzen 32-39 vinden we een oproep tot volharding gebaseerd op Gods trouw.
Nog goed om te noemen is dat Paulus hier en daar dingen herhaalde: Net als eerder aangegeven dat de verzen 26-31 parallel zijn aan 6:4-8, zien we nu de verzen 32-39 die parallel zijn aan 6:9-12. Dit betekent dat nadat hij hen gewaarschuwd had, hij nu probeerde hen te bemoedigen door ze te laten zien dat ze nog steeds de mogelijkheid hadden om dingen terug te draaien. Ze hadden tenslotte al eerder voor Christus geleden in de vervolgingen.

32 Herinnert u de dagen van weleer, toen gij, na verlicht te zijn, zo menigmaal lijden doorworsteld hebt,
33 hetzij zelf een schouwspel van smaad en verdrukking, hetzij deelnemende aan het lot van hen, die in zulk een toestand verkeerden.
34 Want gij hebt met de gevangenen mede geleden en de roof van uw bezit blijmoedig aanvaard, want gij wist, dat gijzelf een beter en blijvend bezit hebt.
35 Geeft dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten.
36 Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is.
37 Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten,
38 en mijn rechtvaardige zal uit geloof leven; maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen.
39 Doch wij hebben niets van doen met nalatigheid, die ten verderve leidt, doch met geloof, dat de ziel behoudt.

Na verlicht te zijn, zo menigmaal lijden doorworsteld hebt – Verlicht te zijn betekent eenvoudig dat ze Christus hadden aangenomen, wat tegelijk betekent dat Paulus naar een tijd refereerde direct nadat ze christen waren geworden, de tijd toen ze nog vol vuur voor Christus waren (6:4, 5). Met het woord “doorworsteld” sprak Paulus over een hevig conflict met het met de krachten van het kwaad; volgens 12:4 hadden ze al wel veel geleden maar nog zonder bloedvergieten. Misschien hebben ze dezelfde situatie meegemaakt als waar Paulus op zinspeelde in 1 Thessalonicenzen 2:14-16 (zie ook Hand 8:1-3).
Van smaad en verdrukking – dit refereert naar het fysieke lijden inclusief gevangenisstraf (zie ook 2 Kor 11:22-33), terwijl smaad betrekking heeft op emotioneel lijden bestaande uit valse aanklachten. Niet alleen werden ze persoonlijk mishandeld omdat ze Jezus accepteerden als hun Messias, maar ze werden ook mishandeld omdat ze anderen die werden vervolgd emotioneel, fysiek en zelfs financieel ondersteuning verleenden.
Met de gevangenen mede geleden en de roof van uw bezit blijmoedig aanvaard – Paulus herinnerde hen aan de eerste dagen van hun christen zijn, vermoedelijk 30 jaar daarvoor, en aan de tijd dat Paulus nog steeds als farizeeër fungeerde. Paulus bedoeld hier te zeggen dat zij hen die in nood waren fysiek geholpen hadden met voedsel, medicijnen, kleding etc. In die tijd was het gebruikelijk dat de familie en vrienden van de gevangene voor de noodzakelijke levensbehoeften zorgden. En wanneer een Jood Mozes verliet voor Jezus werd een deel van zijn bezit geconfisqueerd en zijn tegoed en elke vorm van winst ingehouden. Maar hoe konden zij dit blijmoedig aanvaarden? Want ze wisten dat ze een superieur, eeuwig, blijvend bezit hadden dat onderweg was vanuit de hemel (Openb 21:2). Jezus zei eens, “Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen” (Matt 6:19-20). En Hij zei ook, “Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen” (Matt 5:10-12a).
Geeft dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten – Paulus bemoedigde de broeders om vast te blijven houden aan de vrijmoedigheid die ze eerder in het begin van hun christen zijn ook bezaten; dit komt overeen met 3:6 waar hij hen vertelde om vast te blijven houden tot het einde…. wanneer ze de beloning van verzoening en gerechtigheid zouden binnenhalen. De uitdrukking ruime vergelding brengt ons 1 Kor 15:58 in gedachten, “Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here” (1 Kor 15:58).
Om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is – De wil van God spreekt over hun voortdurende trouw aan Christus, door te volharden ondanks al de beproevingen die ze moesten ondergaan voor Christus. Deze vermenging van vrijmoedigheid (vers 35) en volharding (vers 36) in samenhang met het verkrijgen van de beloofde beloning vonden we eerder in 6:12, “opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beërven.” Dus als ze goede gelovigen wilden zijn en niet afgesneden wilden worden van hun Vaders’ wil m.b.t. belofte van een grote beloning, dan moesten deze Joden het eenvoudig nog een korte periode volhouden, zoals ook bevestigd wordt in het volgende vers.
Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten, – Nadat Habakuk een vraag had gesteld aan God en iets zei over Zijn oordeel over het volk Israël antwoordde God, “Want wel wacht het gezicht nog tot de bestemde tijd, maar het spoedt zich zonder falen naar het einde; als het vertoeft, verbeid het, want komen zal het gewis; uitblijven zal het niet” (Habakuk 2:3). Paulus begint de toepassing van deze profetie hier met te zeggen, “Want nog een korte, korte tijd,” een zeer sterke uitdrukking in het Grieks wat zoveel betekent als, “nog een korte, een zeer korte tijd”. In Johannes 16:16-22 gebruikt Jezus dezelfde uitdrukking toen Hij met de discipelen sprak over hun toekomstig lijden, toen Hij hun vertelde dat in “een korte tijd” zij Hem niet meer zouden zien (Hij zou hen verlaten bij het sterven), en dan na een andere “korte tijd” zouden ze Hem weer terug zien  (na de opstanding verscheen Hij aan zijn discipelen). En ook hier schrijft Paulus over een “korte tijd” van lijden, een tijd die inmiddels al zover gevorderd was dat hij nu kon spreken over, “nog een korte, korte tijd” (nog een zeer weinig tijds – SV). Even voor deze uitspraak had Paulus de christenen in Rome verteld dat, “De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij” (Rom 13:12).
Paulus schreef hier niet over iets dat 2000 jaar later zou plaats vinden, maar eerder over 5-7 jaar. En wat zou dat zijn? Christus’ komst in het jaar 70 NC, “Hij (Christus), die komt, zal er zijn en niet op zich laten wachten.” Tenslotte is dit de komst die deze broeders uiteindelijk verlichting zou brengen (2 Thess 1:6-7). Het zou niet alleen verlichting brengen van de Joodse vervolging, maar (omdat de fysieke stad Jeruzalem met de tempel verwoest zou worden) het temperde ook de verleiding om weer terug te keren naar het Judaïsme.
Mijn rechtvaardige zal uit geloof leven, maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen – Dit impliceert, zoals heel het boek Hebreeën doet, dat iemand die gered is weer verloren kan gaan. Dit betekent ook dat de uitdrukking “uit geloof leven” hier betekent, dat hij die aan het oordeel zou ontkomen, dat zou kunnen doen door trouw te zijn – en natuurlijk door de genade van God.
Die ten verderve leidt, doch met geloof, dat de ziel behoudt. – Ten verderve betekent hier permanente verwoesting, dat wat geprofeteerd was over Jeruzalem, daarmee aangevende dat zij die nalatig waren (die Christus verlieten) met de verwoesting van Jeruzalem hun ondergang tegemoet gingen.  De uitdrukking “ziel” hier heeft betrekking op leven ten opzichte van de dood. Dus als we dit vers letterlijk lezen staat er eigenlijk: We trekken ons niet angstig terug, wat tot vernietiging leidt, maar we vertrouwen op Hem, zodat we in leven blijven. En dat is precies het contrast tussen de mensen die zich angstig terugtrokken in Jeruzalem – en vernietigd werden – en de mensen die op Jezus vertrouwden en aan de vernietiging van de Romeinse legers ontkwamen.