Te beginnen met 10:19 en door naar het einde van het boek Hebreeën, schreef Paulus over de superioriteit van Christus’ principe (geloof) in verhouding tot Mozes’ principe (wet). Het voorgaande gedeelte (10:19-39) leert ons dat geloof het juiste antwoord is op alle superieure dingen van de voorgaande hoofdstukken en richt zo de zetting voor het onderwerp van hoofdstuk 11 op, beter bekend als de eregalerij van geloofshelden.
Paulus eindigde hoofdstuk 10 met twee stellingen in zijn gedachten. Ten eerste bracht hij de opvatting naar voren dat Gods belofte geloof vereist (10:36). Hij had al een groot gedeelte geschreven over de belofte van de eeuwige erfenis (9:15) die inclusief een tijd van verzoening (6:17-20) en een tijd van rust (4:1) zou zijn. In hoofdstuk 11 beschrijft hij de geloofsrelatie m.b.t. Gods belofte; m.a.w. het feit dat God elke eerder gemaakte belofte had vervuld, zou geloof moeten geven dat God ook deze belofte zou vervullen (10:23). Terwijl hij Abraham als voorbeeld gebruikte, schreef Paulus in Romeinen 4:20-21, “maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof…, doch hij werd versterkt in zijn geloof… en gaf Gode eer, in de volle zekerheid…, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd… had ook te volbrengen”. Herinner je dat Paulus hier uitgebreid gesproken had over dat wat geestelijk was en niet fysiek; dat wat echt was en wat nu (toen) bezig was tot vervulling te komen, en niet de diensten die nog werden uitgevoerd in Jeruzalem.
Ten tweede had Paulus de opvatting naar voren gebracht van “leven door geloof” (10:38); en hij ging verder in hoofdstuk 11 dit concept uit te werken door middel van hun eigen beroemde voorvaders (verzen 4-40). Het laatste vers van hoofdstuk 10 was een krachtige aanmoediging om niet terug te vallen, maar juist vooruit te gaan om hun zielen te redden. Hier in hoofdstuk 11 demonstreerde hij uitvoerig het geloof van hun voorvaderen die – voor de vervulling van de beloften die ze nooit ervaren hadden – getrouw bleven voor hun opvolgers ondanks allerlei zware omstandigheden. Anderzijds, deze broeders stonden hier op het punt om de beloften te ontvangen, dus – in het licht van hun voorvaderen – zouden ze er niet aan moeten denken om Christus te verlaten, want wat zou dat een klap het gezicht van de voorvaders zijn.
1 Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet.
2 Want door dit (geloof) is aan de ouden een getuigenis gegeven.
3 Door het geloof verstaan wij, dat de wereld(en) door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare.
4 Door het geloof heeft Abel Gode een beter offer gebracht dan Kaïn; hierdoor werd van hem getuigd, dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis gaf aan zijn gaven, en hierdoor spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
5 Door het geloof is Henoch weggenomen zodat hij de dood niet zag, en hij werd niet meer gevonden, want God had hem weggenomen. Want vóórdat hij werd weggenomen, is van hem getuigd, dat hij Gode welgevallig was geweest;
6 maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.
7 Door het geloof heeft Noach, nadat hij een godsspraak ontvangen had over iets, dat nog niet gezien werd, eerbiedig de ark toebereid tot redding van zijn huisgezin; en door dat (geloof) heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam geworden der gerechtigheid, die aan het geloof beantwoordt.
Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet – Hun geloof was de grond waarop hoop was gebouwd. Het “bewijs” is datgene van wat ze wisten uit het verleden wat God allemaal gedaan had en dat verschafte geloof voor elke belofte die nu nog niet vervuld was. Dus, hun geloof geeft ze de zekerheid (letterlijk: het geeft een ‘onderbouwing/voetstuk/drager’) voor de dingen die ze verwachten (de vorm van ‘hoop’ die hier bedoeld wordt: vertrouwen) en het bewijs = vaste overtuiging van de dingen die ze nog niet zien (het thema van dit gedeelte: de komst van Jezus).
Want door dit (geloof) is aan de ouden een getuigenis gegeven. – Het woord “ouden” zijn de vroegere voorouders van de Joden aan wie Paulus schreef. We moeten hier goed in de gaten houden: Paulus schreef aan de christenen die leefden in de tijd voor 70 NC toen God bovennatuurlijk werkte om ons te leiden naar wat we nu bezitten, namelijk de belofte waar we het hierboven over hadden. We noemen dit omdat vers 2 het decor is voor de rest van het hoofdstuk dat gaat over verschillende bovennatuurlijke gebeurtenissen die ook consequent van toepassing zijn op deze broeders (de Hebreeën), die vergelijkbare gebeurtenissen in hun leven hadden ervaren en nog steeds ervoeren (2:1-4 & 6:4-6). M.a.w. ze hadden geen excuus en ze zouden net als hun voorouders trouw moeten zijn aan hun geloof.
“Een getuigenis gegeven” is ook wel vertaald met “goed bekend staan” in Hand 10:22 & 16:2. En wie gaf hen die reputatie? Dat deed God, Hij plaatste Zijn goedkeuringsstempel over hun geloofsleven door hen te zegenen en van hen te getuigen in Zijn Woord; feitelijk kunnen we elk persoon waar Paulus naar refereerde in dit hoofdstuk vinden in het OT – God zegende hen die handelden naar geloof voor datgene waar ze op hoopten.
Dat de wereld(en) door het woord Gods tot stand gebracht is – Zoals eerder in 1:2, is dit woord “werelden” (Grieks: aionas) eigenlijk ‘eeuwen’ of ‘tijdperken’, ook wel te lezen als ‘alles’ of ‘de wereldgeschiedenis’. In 10:5 is ‘wereld’ de Griekse uitdrukking voor “planeet/kosmos/universum”; het woord voor “wereld” in 1:6 is de Griekse uitdrukking voor “bewoonde wereld/leefgemeenschap/maatschappij”; en het woord voor “wereld” hier is (net als in 1:2) de Griekse uitdrukking voor “eeuwen”; Het Grieks kent dus zeker 3 woorden die in het Nederlands met ‘wereld’ vertaald worden. Wij kunnen de betekenis vaak alleen achterhalen door goed naar de context te kijken. (Wij gebruiken het woord ook op verschillende manieren. ‘De Romeinse wereld’, ‘een wereld van verschil’, ‘ik geef je de wereld’, ‘de hele wereld kijkt mee’, ‘de wereld draait door’, ‘God maakte de wereld’… enzovoort).
Naast de werkelijkheid dat “eeuwen” hier – onmiskenbaar – de juiste vertaling is, zijn er nog andere redenen waarom het “eeuwen” moet zijn. Het woord wereld is in meervoud: niet alleen is dit onnatuurlijk maar ook spreekt de Bijbel nergens over de schepping van “de werelden” in meervoud. Zoals we al eerder gezien hebben spreekt dit boek over twee verbondseeuwen ofwel twee verbondswerelden. Maar ook omdat Paulus de Griekse uitdrukking “kosmos” gebruikt (en niet aionos/aionas) om daarmee de schepping aan te geven in 10:5 waar hij schreef over Jezus die in de wereld zou komen, wist hij toen klaarblijkelijk het verschil.
We zien al een duidelijk verschil tussen deze uitdrukkingen in één vers – 9:26, Jezus “had dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld (kosmos); maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen (aionas), verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen.” Zelfs hier (9:26) toen Paulus een fysieke schepping wilde aangeven, gebruikte hij het woord “kosmos” en niet eeuw. Verder, een synoniem van “eeuwen” in 11:3 zou het woord “tijden” kunnen zijn zoals in Efeze 1:10 waar dezelfde apostel schreef over alles onder één hoofd samen te vatten in Christus in de volheid der “tijden”, in meervoud. Daarnaast is de uitdrukking “tot stand gebracht” niet gebruikelijk voor “geschapen” zijn, maar voor een woord of uitdrukking dat betrekking heeft op iets dat “geordend op een zorgvuldige manier”, en dat is waarom het vaak vertaald wordt met “vervolmaakt”.
Dit zou allemaal moeten betekenen dat Paulus refereerde naar hoe God de eeuwen of de geschiedenis van het menselijk geslacht op zo’n manier had geordend om daarmee Zijn geestelijk doelen voor ons te bereiken.
Zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare – In de SV staat het als volgt: “alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit de dingen die gezien worden”. Als we het woord “ziet” in de context lezen is dit dezelfde uitdrukking die we vinden in vers 1 waar Paulus niet sprak over wat je fysiek kan zien met het oog (zoals de kosmos), maar wat je kan “waarnemen of begrijpen” met je verstand. Verder heeft de uitdrukking “men ziet” betrekking op iets dat – in hun tijd – in het zicht kwam…. geestelijk; voor deze tijd waren de dingen typebeelden en schaduwen – buiten het zicht of niet duidelijk of gezien worden (verg Efeziërs 3:3-5 & 1 Petrus 1:12).
Door geloof en alleen door geloof konden ze begrijpen dat heel de geschiedenis was gearrangeerd door Gods autoriteit en kracht en tot stand gekomen op de manier zoals het moest, om de verlossing van de mens te realiseren, wat betekent dat (omdat de dingen voor hen een mysterie waren – niet duidelijk of zichtbaar) konden ze alleen maar waarnemen wat in hun tijd vervuld werd.
Nu het hele beeld voor hen duidelijk was gemaakt, begon Paulus aan zijn lijst met drie mannen die leefden tussen Eden en de vloed: Abel, Enoch en Noach.
Door het geloof heeft Abel Gode een beter offer gebracht dan Kaïn – Met het lijden van deze Hebreeën door de handen van hun nationale broeders (de Joden) in gedachten, laten we deze situatie eens gaan vergelijken met die van Kain en Abel, waarin beide gevallen zij broeders van elkaar waren.
Net zoals door geloof Abel door een beter offer bracht dan kain, zo brachten de Joodse christenen een beter offer dan hun niet christelijke broers. Net zoals Abels gerechtigheid Gods getuigenis was, zo was de gerechtigheid van deze Joodse christenen Gods getuigenis. Net zoals Kain Abel vermoordde uit jaloezie (1 Joh 3:12), zo zijn ook veel christelijke broeders vermoord door niet christelijke Joden. Net zoals men van Abel spreekt ofschoon hij dood is, zo spreekt ook de dood van de broeders nog steeds (Openb 14:13).
Door het geloof is Henoch weggenomen….van hem getuigd, dat hij Gode welgevallig was geweest – Hij was weggenomen omdat hij God welgevallig is geweest; Genesis 5:22 zegt dat “Henoch wandelde met God”, een zinsnede die we ook tegenkomen in Genesis 6:9 die tot uitdrukking brengt dat hij (Henoch) rechtvaardig en onberispelijk was (net als Abel). En ook hier vinden we overeenkomsten tussen Henoch en de eerste generatie Joodse christenen: beide leefden in tijden waar de zonde hoogtij vierde; beide waren God welgevallig; beide waren God-zoekers; en beide ontvluchtten Gods toorn: Henoch werd weggenomen door God, terwijl de Joodse christenen vluchtten voor de ondergang van Jeruzalem (in de zin dat ze Jezus’ raad opvolgden en op tijd de stad verlieten (Matt 242:15-18 & 37-41). (Noot: in Matt 24:40-41 heeft de uitdrukking weggenomen de betekenis van “veroordeeld” en staat er eigenlijk “de één zal gedood worden en de ander zal ontvluchten”).
Het is interessant dat Judas (in vers 14-15) schreef over Henochs’ noodlot-profetie tegen de goddeloze mensen. (Henoch profeteerde vermoedelijk over het noodlot in zijn eigen tijd en die hier als typebeeld wordt gebruikt in de tijd van Judas. En verder is het geen toeval dat Paulus doorgaat in vers 7 met te spreken over de vloed van Noach, Henochs’ achterkleinzoon).
Maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn – Misschien begrepen de broeders het niet helemaal dat Henochs’ welgevallige wandel met God niet anders kon zijn dan “door geloof”; Paulus garandeerde hen dat het onmogelijk was om God welgevallig te zijn zonder geloof. Paulus drukt zich bondig uit tegen de Romeinen toen hij zei, “wat niet uit geloof is, is zonde” (Rom 14:23).
Een ieder die een relatie met God wil moet twee dingen geloven: (1) dat God bestaat (2) dat Hij te vertrouwen is; m.a.w. net zoals Hij Henoch beloonde, beloont Hij ook hen die Hem trouw zijn, ondanks hoe de dingen soms voor hen lijken te gaan.
Over iets, dat nog niet gezien werd.……is hij een erfgenaam geworden der gerechtigheid – Iets dat niet gezien werd heeft betrekking op “dingen die nog nooit eerder voor zijn tijd zijn ervaren”; m.a.w. ofschoon deze waarschuwing van God aan Noach 120 jaar van te voren waren gegeven (Gen 6:3), motiveerde zijn geloof in God hem om Zijn instructies te gehoorzamen. Als gevolg hiervan is van al deze eerste drie mannen, Noach misschien wel het grootste voorbeeld van volhardend geloof….
Volgens Petrus, veroordeelde Noach de wereld alleen maar door een “prediker van gerechtigheid” te zijn (2 Petrus 2:5) die, volgens Paulus, erfgenaam der gerechtigheid geworden….
Tenslotte nog wat overeenkomsten: beide leefden in tijden waar de zonde hoogtij vierde; beide waren goddelijk gewaarschuwd over iets, dat nog niet gezien werd; beide werden op de hoogte gesteld voor een dreigende verwoesting; en beide waarschuwden hun wereld voor de dreigende verwoesting.
Hebreeën 11:8-19
We hebben het beeld tot dusver: Elke generatie getrouwen (tenminste vanaf Abel (11:4) tot de vervulling van de belofte (11:39)) deden mee in een estafetteloop voor de prijs: verzoend te worden met God. In dit scenario was de maatstok in de handen van de laatste generatie Joodse broeders in de eerste eeuw: zij stonden op het punt de finish te bereiken; zij zouden winnen voor allen die voor hun voorgegaan waren….en meer – zij van ons, die na hen kwamen.
Als we hier op deze manier naar kijken, kunnen we zien hoe belangrijk het was dat deze broeders zouden doorzetten – het was niet alleen voor hun redding als persoon dat ze doorgingen, maar het was voor ieder kind van God voor of na hen, ook als een collectief lichaam.
Nadat we deze discussie begonnen zijn met Abel, Henoch en Noach, vervolgen we deze studie met Abraham.
8 Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ontvangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.
9 Door het geloof heeft hij vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land, waar hij in tenten woonde met Isaak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte;
10 want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is.
11 Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte.
12 Daarom zijn er dan ook uit één man, en wel een verstorvene, voortgekomen als de sterren des hemels in menigte en gelijk het zand aan de oever der zee, dat ontelbaar is.
13 In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde.
14 Want wie zulke dingen zeggen, geven te kennen, dat zij een vaderland zoeken.
15 En als zij gedachtig geweest waren aan het vaderland, dat zij verlaten hadden, zouden zij gelegenheid gehad hebben terug te keren;
16 maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels, vaderland. Daarom schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun een stad bereid.
17 Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Isaak ten offer gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had, wilde zijn enige zoon offeren,
18 hij, tot wie gezegd was: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Hij heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken,
19 en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen.
Naar een plaats, die hij ter erfenis zou ontvangen – Deze zinsnede hier is belangrijk want het houdt de gedachten van de lezers gefocust op het idee van de belofte (naar voren gebracht in 10:36) en hoe God altijd Zijn beloften heeft gehouden en gezegend hen die volhielden (11:6).
Zonder te weten waar hij komen zou – Dit tekstgedeelte is het meest belangrijke deel van dit vers: Abraham had geen enkel idee waar hij naar toeging of waarom God hen hier doorheen liet gaan (vers 9) helemaal gezien zijn 75-jarige leeftijd; hij geloofde nog niet zo lang in God en Zijn beloften en hij onderwierp zich al. Op dezelfde manier moesten deze broeders, die aanspraak meenden te maken op Abraham als hun vader, hem navolgen: ze wisten op dit moment misschien nog niet waar ze naar toegingen of waarom God toeliet dat ze onderdrukt werden, maar ze moesten hun geloof in God en Zijn beloften vasthouden en getrouw te blijven tot het einde.
In het land der belofte, als in een vreemd land, waar hij in tenten woonde – Ofschoon Abraham gearriveerd was en woonde in het land der belofte, woonde zijn familie daar eenvoudig als “vreemdelingen en bijwoners” (vers 13), wonende in tenten; maar waarom? Daar waren twee redenen voor: (1) fysiek gesproken zou de belofte niet compleet vervuld worden aan Abraham, Isaac en Jacob (Hand 7:5a), maar aan hun nakomelingen (Gen 22:17b); m.a.w., zij moesten wachten totdat de maat van de zonden van de Amorieten vol was (Gen 15:13-16) voordat God het land van hen zou afnemen en het zou geven aan de nakomelingen van Abraham (bevestigd door Jozua 21:43-45). En (2), geestelijk gesproken, het is voldoende duidelijk dat God één reden had om hen voortijdig het land te laten binnengaan: en dat was het verschaffen van een ander voorbeeld en typebeeld te om hen die leefden in de dagen van Paulus te bemoedigen; m.a.w. Abraham illustreerde het geloof dat zij nodig hadden, en zijn leven vol hindernissen beeldde de problemen uit die zij moesten ondergaan terwijl ook zij moesten wachten op God.
De stad,…..waarvan God de ontwerper en bouwmeester is – Deze stelling is een onmiskenbare referentie naar datgene waar Paulus al de hele tijd over geschreven had, namelijk …de komst van het koninkrijk met al zijn bijbehorende zegeningen (een koninkrijk die op het punt staat te komen):
In 9:11 en 10:1 sprak Paulus over alles als “de goede dingen die komen moeten”
In 6:5 schreef hij over “de toekomende eeuw”, en hetzelfde in 2:5 “de toekomende wereld”
In 13:14 schreef hij over de “toekomstige stad” en in 12:28 noemt hij dat simpel “een koninkrijk”.
Hier volgen een paar extra toepassingen voor hetzelfde:
In 11:14 noemt hij het “een vaderland; in 11:16 noemt hij het “hemels vaderland; in 12:22 noemt hij het “de stad van de levende God” en ook “het hemelse Jeruzalem”; en in 12:23 noemt hij het “een plechtige vergadering van eerstgeborenen”.
En hier zijn nog een paar die meer overeenkomen met 11:10:
In 8:2 noemt hij het “de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet de mens; in 9:11 noemt hij het de “meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt”.
Ofschoon er geen registratie is bijgehouden, was Abraham begrijpelijkerwijs op de hoogte gesteld van dit komende koninkrijk, een koninkrijk dat op het punt stond bekrachtigt te worden in de tijd dat Hebreeën was geschreven; en toen de volheid van het koninkrijk was gekomen, werd de geestelijke kant van de beloften aan Abraham definitief en totaal vervuld.
Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden – In de SV staat het als volgt, “…. kracht ontvangen om zaad te geven”. Een zijn een aantal redenen waarom je zou kunnen geloven dat niet om het geloof van Sara gaat, maar om dat van Abraham: (1) Het woord “ook” vinden nergens terug in andere voorbeelden van dit hoofdstuk, wat aangeeft dat Paulus verder gaat met het onderwerp over het geloof van Abraham, in feite werd Sara beïnvloed door Abrahams’ geloof; (2) De uitdrukking “om zaad te geven”, geeft aan dat het gaat om wat de man doet, en niet wat de vrouw doet (die ontvangt). (3) In het volgende vers gaat Paulus verder met te spreken over Abraham, “daarom zijn er ook uit één man”, wat aangeeft dat het over Abrahams’ geloof gaat en niet over Sara’s geloof. Daarnaast (4) liet Sara nooit van een sterk geloof zien wanneer het ging om kinderen te krijgen en (5) kijk naar de overeenkomst in vers 23 waar men sprak van het geloof van iemand naast Mozes ofschoon er staat, “door geloof is Mozes…”. Maar uiteindelijk gaat het allemaal om hetzelfde: de lezers van Paulus’ brief werden uitgedaagd om als Abraham te zijn, door “Hem betrouwbaar te achten”.
En wel een verstorvene, voortgekomen als de sterren des hemels in menigte en gelijk het zand aan de oever der zee – Deze uitdrukking heeft betrekking op Abrahams’ voortplantingsvermogen (zie Rom 4:19). Dus door een impotente man heeft God een ontelbare menigte mensen voortgebracht – het volk Israël. En het gaat hier in deze context over het fysiek volk Israël, niet het geestelijk Israël. Dit kunnen we ook opmaken uit het volgende gedeelte van dit vers, zoals beloofd aan Abraham (Gen 22:17-18). Deze belofte werd ongeveer 600 jaar later vervuld door Jozua’s verovering van het land Kanaän (Jozua 21:43-45, circa 1400 VC); maar ook gedurende de regering van koning Salomo, toen “het volk van Juda en Israël talrijk waren als het zand aan de zee in menigte” (1 Kon 4:20), werd de getuigenis van Gods trouw in het vasthouden aan Zijn beloften geproclameerd bij de inwijding van tempel, “Geprezen zij de Here, die zijn volk Israël rust gegeven heeft; er is niet één woord onvervuld gebleven van al zijn goede woorden, die Hij door de dienst van Zijn knecht Mozes gesproken heeft (1 Kon 8:56, circa 961 VC). Maar ook hier geldt dat het natuurlijke een typebeeld is van het geestelijke: dat God Jezus Christus gezonden heeft, afstammeling van de lijn van David, waardoor de heidenen deel kunnen hebben aan Gods zegeningen door geloof in Jezus (Gal 3:8-16, circa 48 NC).
In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben – De beloften heeft betrekking op de dingen die beloofd zijn; en wat waren die dingen? (1) Er zou een menigte nakomelingen zijn voor Abraham (Gen 13:16, 15:3-5, 17:2-4 & 22:16); (2) God zou God zijn voor hem en zijn nakomelingen (Gen 17:1-8); (3) Er zou een eeuwige erfenis voor hun zijn (Gen 12:7, 13:15, 15:18-21 & 17:8); En (4) alle volken zouden door hem gezegend worden (Gen 12:3, 22:18). Verder moeten we opmerken dat er twee kanten zijn aan de beloften: een fysieke vervulling en een geestelijke vervulling, een fysieke familie en een geestelijke vervulling, een type en een antitype.
Uit de verte hebben zij die gezien en begroet – Uit de verte de beloofde dingen gezien, bevatten zowel de fysieke als de geestelijk vervulde beloften en Jezus refereerde naar één van de geestelijke dingen die ze zagen toen Hij zei, “Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien, en hij heeft die gezien en heeft zich verblijd” (Joh 8:56).
Dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde….dat zij een vaderland zoeken – Er is weinig verschil tussen “vreemdelingen en bijwoners” (vers 13): “vreemdelingen” zijn bijwoners terwijl “bijwoners” geen burgerschap hebben waar ze leven; Abraham zei tot de Hethieten, “Ik ben een vreemdeling en een bezoeker onder jullie” (Gen 23:4a). Waarom? Omdat hij uitkeek naar “De stad…. waarvan God de ontwerper en bouwmeester is” (vers 10). (Abraham realiseerde zich, net als de christenen in de eerste eeuw, dat zijn burgerschap in de hemel was en niet op aarde (Filip 3:20). De uitdrukking “vaderland” hier heeft betrekking op een (geestelijke) plaats waarin ze een staatsburgerschap zouden hebben met de rechten als staatsburger.
Zouden zij gelegenheid gehad hebben terug te keren – Ze zouden ook terug kunnen keren naar hun geboorteland, maar hun geloof was zo sterk en ze waren zo vol van de beloften van God dat er zelfs niet aan dachten om terug te keren en Gods genegenheid te verliezen. Abraham liet zelfs zijn dienstknecht Eliëzer zweren dat hij Isaac nooit zou aanmoedigen om weer terug te keren naar Abrahams’ geboorteland.
Voor de Hebreeuwse lezers gold eigenlijk hetzelfde, ze werden niet gedwongen om Gods verlangen te volgen; als ze terug wilden keren en de consequenties daarvan wilden dragen, waren ze vrij om dat te doen. En dat was het juist: als ze Gods wil en gift zouden afwijzen waren de consequenties niet te overzien.
Naar een beter, dat is een hemels, vaderland – Ze verlangden naar een betere plaats dan Chaldea en zelfs beter dan Kanaän, beter omdat die plaats een hemels karakter had of van de Hemel (2 Tim 4:18; Hebr 12:22; en Openb 21:2 & 10; en zelfs 1 Kor 15:44-49, waar je de “mens” of het “lichaam” kunt beschouwen als gelijk aan het koninkrijk).
Want Hij had hun een stad bereid – Deze zin is profetisch van toon; een profetie wordt vaak uitgesproken alsof die al vervuld is, terwijl men dat op aarde nog niet ziet (Rom 4:17). God zei bijvoorbeeld over Jezus, “Uit Egypte roep ik Mijn Zoon” (Hosea 11:1), en Jezus zei nog voor zijn kruisiging tegen de discipelen, “Ik heb de wereld (van het Judaïsme – de ‘wereld’ die hen zou vervolgen, vooral de wettische Joden) overwonnen” (Joh 16:33); het is zo zeker dat het gaat gebeuren, dat het uitgesproken wordt alsof het al gebeurd is.
Toen hij verzocht werd – In dit vers (17) schreef Paulus over Abrahams’ geloof terwijl hij niet wist waarom God dit deed en wat God deed. De zinsnede “toen hij werd verzocht” heeft eigenlijk het idee van “toen zijn geloof op de proef werd gesteld”. God had vele jaren gewerkt aan het geloof van Abraham en hem vele malen beproefd. En hiermee is bevestigd dat Abraham uiteindelijk een stabiel geloof had gekregen (Rom 4:20-21, “niet getwijfeld door ongeloof…. in de volle zekerheid”).
Dit betekent dat in Abrahams’ gedachten Isaac al geofferd was. Hij twijfelde geen moment aan om Gods wil te doen; tijdens de driedaagse tocht naar de berg was het voor hem alsof het reeds had plaats gevonden. En dat hij niet twijfelde blijkt ook uit het volgende vers (18).
Dat God bij machte was hem (Isaac) uit de doden op te wekken – Abraham was hier vast van overtuigd was en dat vaste geloof zorgde ervoor dat God Abraham verhinderde zijn eigen zoon te doden. Hier ook weer een prachtig typebeeld van God die Zijn eigen Zoon niet gedood heeft, maar dat het Jezus zelf was die zijn leven gaf, zoals Paulus zei in 1 Tim 2:5, “de mens Jezus Christus, die Zich(zelf) gegeven heeft tot een losprijs voor allen”. Verder was het in die dagen gebruikelijk dat men kinderen offerde, allemaal om de afgoden zegen en voorspoed af te smeken; de godsdienstige handelingen van de volken rondom hem waren barbaars en door en door losbandig, gezonken tot een extreem lage diepte van sociale ontaarding. Met deze daad liet God aan Abraham zien dat Zijn God een heel andere God was, een God van liefde met diep respect voor het leven, het leven dat Hij zelf geschapen had, de mens die zoals David in Psalm 8:6 zegt, “Gij bijna goddelijke gemaakt hebt”.
Bij wijze van spreken – Deze uitdrukking kan een beeldspraak bevatten, een verhaal of gebeurtenis dat iets gelijksoortig weerspiegeld (als een typebeeld). Dus wat weerspiegelt dit incident met Isaac? Zijn opstanding uit de dood, want normaal gesproken stond nooit iemand op van een offeraltaar…
Afsluitend kunnen we zeggen, dat bij dit alles Paulus belangrijkste punt was wat dat zijn lezers, net als hun voorvaders, hun geloof m.b.t. Gods beloften moesten vast houden, omdat ze hoe dan ook vervuld zouden worden…. op Gods tijd (en in hun geval was dat inderdaad in “een korte, korte tijd”, 10:37, bevestigd door 2 Petrus 3:3-4 & 8-9).
Hebreeën 11:20-31
Nadat we begonnen zijn met Abel en daarna naar Abraham (vers 4-19), vervolgen we onze studie van Isaac naar Rachab (vers 20-31).
Over het geloof van de volgende drie mensen (vers 20-22) – Isaac, Jacob en Josef – werd niet alleen gesproken over hun toen ze de dood zagen naderen, maar ook hadden ze toen de dingen die beloofd waren nog niet ontvangen.
20 Door het geloof heeft Isaak aan Jakob en Esau zijn zegen gegeven, ook voor de toekomst.
21 Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder der zonen van Jozef gezegend en hij heeft aangebeden, (leunende) op het uiteinde van zijn staf.
22 Door het geloof heeft Jozef aan het einde van zijn leven gewaagd van de uittocht der kinderen Israëls en voorschriften gegeven over zijn gebeente.
23 Door het geloof is Mozes na zijn geboorte drie maanden door zijn ouders verborgen gehouden, omdat zij zagen, dat hij een schoon kind was, en zij hebben het bevel des konings niet gevreesd.
24 Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao’s dochter,
25 maar hij heeft liever met het volk Gods kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten; 26 en hij heeft de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding.
27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, zonder de toorn des konings te duchten. Want hij bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke.
28 Door het geloof heeft hij het Pascha gehouden en het bloed doen aanbrengen, opdat de verderver hun eerstgeborenen niet zou aanraken.
29 Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over droog land, terwijl de Egyptenaars, toen zij het ook beproefden, verzwolgen werden.
30 Door het geloof zijn de muren van Jericho neergestort, nadat (het volk) er zeven dagen lang omheen getrokken was.
31 Door het geloof is Rachab, de hoer, niet met de ongehoorzamen omgekomen, daar zij de verspieders met vrede had opgenomen.
Heeft Isaak aan Jakob en Esau zijn zegen gegeven – M.a.w. Isaac heiligde beide voor de individuele taak die hij moest vervullen binnen Gods beloften gemaakt aan Abraham voor zijn nageslacht. Ofschoon hij in aanvang boos was dat hij Jacob als leider had gezegend i.p.v. Ezau, herriep hij die niet, maar hij vertrouwde erop dat het precies gebeurd was zoals God het bedoeld had. Dus Isaac vertrouwde er blindelings op dat Gods wil volbracht zou worden en zo zouden ook de Hebreeuwse broeders erop moeten vertrouwen dat God de regie in handen had, zelfs van de dingen die ze niet konden begrijpen of konden zien.
Ieder der zonen van Jozef gezegend – Hier zegent Jacob (door God tot Israël hernoemd) Efraïm en Manasse. Jacob, (die inmiddels blind geworden was, zal ongetwijfeld aan z’n vader gedacht hebben) vertrouwde erop dat hij z’n beide zonen zegende in overeenstemming met Gods wil, of hij nou kon zien of niet. En net als met Isaac kreeg ook hier de jongste zoon de zeggen van de eerstgeborene. God regeert en dus werkt alles uit zoals gepland.
Hij heeft aangebeden, (leunende) op het uiteinde van zijn staf – Dit gedeelte verwijst vermoedelijk naar een eerdere gebeurtenis toen Jacob Jozef liet zweren dat hij Jacob in Kanaän zou laten begraven (beloofde land) en niet in Egypte waar hij stierf – want Jacob geloofde dat in Kanaän Gods beloften vervuld zouden worden. Bovendien waren zijn vader en grootvader daar begraven.
Heeft Jozef aan het einde van zijn leven gewaagd – De uitdrukking heeft gewaagd betekent “melding van gemaakt” of “vermeld” (SV); hij informeerde hun over Gods profetie m.b.t. hun bevrijding uit slavernij van Egypte die spoedig zou worden vervuld. En toen dat gebeurde, wilde Josef net als z’n vader begraven worden in Kanaän; dus hij instrueerde Israël om zijn gebeente mee te nemen wanneer ze Egypte zouden verlaten voor het beloofde land (Gen 50:25) wat ze ook deden (Jozua 24:32).
Josef was een groot voorbeeld van standvastig geloof ondanks alle zware beproevingen; dus Josef, net als die anderen die Paulus al eerder genoemd had, leefde niet alleen in geloof maar stierf ook in geloof (vers 13). Zouden deze Hebreeën volgen in de voetstappen van hun voorvaders?
Door zijn ouders verborgen gehouden – God had blijkbaar aan Amram en Jochebed (de ouders van Mozes) geopenbaard dat Mozes voor Hem en Israël belangrijk was; dus door geloof wisten ze dat God met hen was en verborgen zij Mozes. Dus net als de ouders van Mozes niet bang waren voor Farao omdat God met hen was, zouden ook de Hebreeën niet bang hoeven te zijn voor Nero of het Sanhedrin van Jeruzalem.
Heeft Mozes, volwassen geworden – Deze stelling betekent “toen hij veertig jaar geworden was” (Hand 7:23); dit geeft aan dat volgens de gewoonte toen Mozes oud genoeg en door geloof geoefend in het onderscheiden van goed en kwaad (volwassen), weigerde hij (uit vrije wil) de rijkdom en voegde hij zich bij zijn eigen volk, de Israëlieten die in Egypte leden onder de verdrukking.
Dan tijdelijk van de zonde te genieten – Er waren genoeg mogelijkheden om aan het hof van de Farao en in Egypte te genieten van de zonde, vooral als daar macht en rijkdom aanwezig was. Maar Mozes was wijs genoeg om te weten dat deze genoegens van voorbijgaande aard waren, terwijl zijn relatie met God een eeuwigheid zou duren; en dus zouden ook de Hebreeën net zo’n houding als Paulus moeten hebben, zoals hij ook de Romeinse christenen voorhield in 8:18, “Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal (op het punt staat te) worden”. Dus net als de Israëlieten niet konden achterblijven in Egypte, zouden ook de Hebreeën niet terug moeten gaan naar het Judaïsme en gelijktijdig neutraal t.o.v. Jezus zijn. Ze hadden de keus, of ze geloofden in Jezus en zijn naderende terugkeer om Gods beloften te vervullen of ze geloofden er niet in.
De smaad van Christus – Dit tekstgedeelte werd hier blijkbaar gebruikt m.b.t. het lijden dat iemand had ondergaan die verbonden was met de beloften van God; m.a.w. het lijden van Gods volk (vers 25) was gelijk aan de smaad van (of hier ten gevolge van de komende) Christus (bevestigd door Jezus waar Hij Saulus verweet dat hij Hem (Zijn volk) vervolgde, Hand 9:4). In tegenstelling tot veel van deze Hebreeën overwoog Mozes dat zijn lijden voor God alleen maar zou resulteren in een grotere rijkdom dan al de schatten van Egypte. In 2 Kor 4:17-18 omschreef Paulus het als volgt, “Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid, daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig.” Dus later, toen hij alles samenvatte in Hebr 13:13, zei Paulus (met vermoedelijk Mozes in gedachten), “laten wij vooruitgaan…. en zijn (Christus) smaad dragen”, waarmee hij aangaf dat als hun voorvaders het voor Christus konden doen (een lange tijd voor zijn eerste komst), zouden zij het ook kunnen doen (zo spoedig na zijn eerste komst en zo dichtbij zijn tweede komst (9:28 & 10:37)).
De blik gericht op de vergelding – De vergelding is een duidelijke referentie naar een eeuwige loon (niet de tijdelijke bij het binnengaan van het land Kanaän) dat op het punt stond te worden gerealiseerd (zie Openb 22:12); m.a.w. Mozes verwisselde een aards bezit voor een hemels bezit. En sprekend over een beloning, vermoedelijk dacht Paulus aan het lijden van deze Hebreeën die voor het christendom al veel materiële dingen hadden moeten prijsgeven (10:34), en daarom hadden ze zulke bemoedigingen zoals die van het leven van Mozes nodig.
Als ziende de Onzienlijke – Dit tekstgedeelte is duidelijk een zinspeling naar God of de Messias uit vers 26 (die beide natuurlijk onzichtbaar waren voor Mozes) als tegenstelling tot iedere zichtbare afgod van Egypte. Deze “gelovigen” (Hebreeën) moesten leren te zien wat ongelovigen niet konden zien; want dat was waar Paulus het op aanstuurde – geloof is zien wat je niet kan zien.
Heeft hij het Pascha gehouden en het bloed doen aanbrengen – Ofschoon niemand ooit had gehoord dat zoiets eerder was gebeurd en ofschoon geen van de negen plagen hadden gewerkt – had Mozes nog steeds geloof in God, en wel zo dat dit geloof hem inspireerde om het Pascha te houden met besprenging (SV) van het bloed om zo te voorkomen dat de doodsengel de eerstgeborenen van de Israëlieten zou doden.
Omdat deze brief gaat over de dingen die de christenen in Jeruzalem aan zagen komen die zouden leiden tot de verwoesting van Jeruzalam 70 NC en sinds de geschiedenis (Josephus) beweert dat er geen christenen waren gedood gedurende de ondergang van Jeruzalem, is het geen wonder dat Paulus opnieuw wees op het feit dat – als zij alleen maar geloof hadden en zouden gehoorzamen zoals hun voorouders deden – zouden ze net zoals de eerstgeborenen, ontsnappen aan de toorn van God.
Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan – Door het geloof (van Mozes, zoals in vers 11 & 23) gingen de Israëlieten door de Rode Zee, maar het was alleen hun angst voor Farao die de Egyptenaren dreef om hetzelfde te doen.
De muren van Jericho neergestort, nadat (het volk) er zeven dagen lang omheen getrokken was – Dit een andere affaire die aangeeft dat Gods weg niet altijd dezelfde is als van de mens (Jes 55:8-9); m.a.w. blijkbaar als een test voor Zijn eigen volk (maar ook als een getuigenis vooral de inwoners van Kanaän) vroeg God Zijn volk om iets te doen dat schijnbaar belachelijk was: zeven dagen rond de stad lopen, op de horens blazen en op de zevende dag schreeuwen zodat de muren in een storten. En in dit geval was er niemand in Israël die z’n ongeloof uitte; door geloof en God te gehoorzamen, zegevierden ze en kwamen ze er als overwinnaars uit.
Door geloof is Rachab de hoer – Ofschoon een hoer en een heiden, werd zij (net als Tamar, Ruth en Bathseba) een voorzaat van de Messias (Matt 1:5). Waarom? Vanwege haar rechtvaardige behandeling van de twee verspieders van Gods volk. En waarom nam ze dat risico? Omdat ze de berichten geloofde van wat God voor Zijn volk Israël had gedaan. Ze wist over hun bevrijding uit Egypte en hun doortocht door de Rode Zee (Jozua 2:8) en dus zei ze dat Yahweh – niet één of andere afgod van Jericho – een “God is in de hemel boven en op de aarde beneden” (Jozua 2:11).
Ongehoorzamen – Verder wist ze dat de Here van plan was het land van haar volk te geven aan Israël en dus gaf ze aan Gods wil toe om de twee verspieders te verwelkomen en te verbergen. Het woord “ongehoorzamen” heeft te maken met het feit dat het een goddeloos volk was. De Kanaänitische volken waren een symbool van het kwaad, de belichaming van alles wat zich tegen God verzet. Zo wordt in Gen. 15 gesproken over de maat van de zonde van de Amorieten; die is op dat moment nog niet vol – later dus blijkbaar wel. Overigens, de naam van Rachab weerspiegelt haar volk, want het betekent: brutaal, gewelddadig en trots.
Dus als de Hebreeën niet het geloof kon hebben zoals een heidense hoer, was dat een schande. Verder, als God deze heidense hoer beloonde voor haar geloof, zou God ook deze Hebreeën belonen voor hun geloof.
Hebreeën 11:32-40
Nadat we dit onderzoek begonnen zijn met Abel via Abaham naar Rachab (verzen 4-31) eindigt het met Paulus’ beknopte opmerkingen over de diverse voorbeelden van lijden die andere voorouders hadden ondergaan (verzen 32-40). Al deze mensen ondergingen de beproevingen met alleen de hoop dat ze de beloofde dingen, na 2000 jaar gewacht te hebben, op het punt stonden te ontvangen.
32 En wat moet ik nog verder aanvoeren? Immers, de tijd zou mij ontbreken, als ik ging verhalen van Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuël en de profeten,
33 die door het geloof koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend, de vervulling der belofte verkregen hebben, muilen van leeuwen dichtgesnoerd,
34 de kracht van het vuur gedoofd hebben. Zij zijn aan scherpe zwaarden ontkomen, in zwakheid hebben zij kracht ontvangen, zij zijn in de oorlog sterk geworden en hebben vijandige legers doen afdeinzen.
35 Vrouwen hebben haar doden uit de opstanding terugontvangen, anderen hebben zich laten folteren en van geen bevrijding willen weten, opdat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben.
36 Anderen weder hebben hoon en geselslagen verduurd, daarenboven nog boeien en gevangenschap.
37 Zij zijn gestenigd, op zware proef gesteld, doormidden gezaagd, met het zwaard vermoord; zij hebben rondgezworven in schapevachten en geitevellen, onder ontbering, verdrukking en mishandeling
38 – de wereld was hunner niet waardig – zij hebben rondgedoold door woestijnen, en gebergten, in spelonken en de holen der aarde.
39 Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen,
40 daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen.
Verhalen van Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuël en de profeten – Paulus ging verder met de lijst van geloofshelden door vijf richters, een koning en de profeten in Israël aan te halen. En waarom speciaal deze zes personen? Blijkbaar vanwege de eigenaardige omstandigheden waar elk van hen mee geconfronteerd werd, omstandigheden waarbij geloof en Gods hulp onontbeerlijk was.
Barak was degene die met slechts 10.000 soldaten het leger van de Kanaänieten versloeg en zo Israël bevrijdde van 20 jaar tirannie. En Hoe? Door geloof, maar net als Sarah (11), Mozes (23) en Jacob (29) – die allemaal afhankelijk waren van het geloof van een ander, was Barak blijkbaar afhankelijk van het geloof van Deborah, de vierde richter van Israël (Richt 4-5). Het lijkt net alsof Paulus hiermee wil vertellen dat het goed is als broeders elkaar helpen en ondersteunen.
Gideon, Israëls’ vijfde richter, staat bekend als degene die door geloof met 300 soldaten tienduizenden Midianieten versloeg (Rich 6-8)
Jefta, Israëls’ negende richter, staat bekend vanwege zijn overwinningen over de Ammorieten waarbij hij speciaal Gods beloften aanhaalde (Richt 11-12, en Gods beloften in 11:23-24).
Simson, Israëls’ dertiende richter, staat bekend van zijn overwinningen over de Filistijnen (Richt 13-16), overwinningen die alleen maar die alleen maar mogelijk waren door zijn geweldige kracht die hij van God gekregen had.
Samuel, Israëls’ vijftiende en laatste richter, staat bekend als een zeer moedige en een schijnbaar perfect gelovige man, ondanks de immorele en afgodische levensstijl rondom hem (1 Sam 1-28).
David, Israëls’ tweede en misschien wel de grootste koning, staat bekend vanwege zijn standvastig geloof in God (1 Sam 16 – 1 Kon 1), speciaal vanwege zijn overwinning over Goliath en de Filistijnen.
En Paulus haalde “de profeten” aan in de wetenschap dat hij die niet apart hoefde te noemen omdat de Hebreeën heel goed op de hoogte waren van het vaste geloof van al deze mannen.
Ofschoon geen van deze mannen zonder zonde was, stelden ze op de kritisch momenten in hun leven hun rotsvaste vertrouwen op God; en door hun gehoorzaamheid redde God Zijn volk. En datzelfde zou God ook doen met de Hebreeën.
Gerechtigheid geoefend – Deze bewoording kan vertaald worden met “toegepaste rechtvaardigheid” wat vermoedelijk betrekking heeft op leiders zoals Samuel en David die rechtvaardig waren in de uitvoering van Gods wetten (1 Sam 12:4 & 2 Sam 8:15) en niet alleen in Israël maar ook onder de volken rondom hen, die corrupt van aard waren.
Vrouwen hebben haar doden uit de opstanding terugontvangen – Er waren tenminste twee vrouwen die hun doden weer tot leven zagen komen: Elia bracht het kind van de weduwvrouw van Sarefat tot leven (1 Kon 17:17-24) en ook Elisa die het kind van de vrouw uit Sunem tot leven bracht.
Laten folteren – In tegenstelling tot vers 34, waar velen aan het zwaard ontsnapten laat dit vers zien dat God niet altijd koos om hen die trouw waren te redden – velen stierven en ondanks de martelingen bleven ze vasthouden aan het geloof. Dus hoe kon iemand dit vers lezen over de heiligen uit het OT, die vanwege hun geloof martelingen ondergingen, en hier niet de relevantie inzien voor de Hebreeën die in hun tijd leden onder de vervolgingen?
Opdat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben – Een betere opstanding dan welke opstanding? Een betere opstanding dan een biologische fysieke opstanding dan de zonen van deze vrouwen hadden ervaren, namelijk het tegenovergestelde, de geestelijke opstanding – een opstanding waarin ze genoten van een herstelde relatie met hun schepper in het “hemels vaderland” (vers 16). Tussen haakjes, dit vers bevestigt dat de OT heiligen geloofden in de belofte van een opstanding; en het blijkt dat het niet een opstanding was van fysieke, maar van een betere aard! En let op, door heel het boek Hebreeën geeft het sleutelwoord “beter(e)” een contrast aan van de zegeningen van het Nieuwe Verbond t.o.v. het gebrek daaraan onder het Oude Verbond…
Anderen weder hebben hoon en geselslagen verduurd – Paulus behandelt het hele spectrum: zij die de dood ontsnapten (34), zij die stierven onder martelingen (35) en zij die een langdurig lijden moesten ondergaan, zowel fysiek als emotioneel (36). Simson werd veracht, bespot en de ogen uitgestoken (Richt 16); maar zelfs Gods profeten werden bespot door hun eigen volk (2 Kon 36:16). Josef werd vals beschuldigt door Farao (Gen 39); de profeet Micha geslagen door Zedekia (1 Kon 22); en de profeet Chanani gevangen gezet (2 Kron 16). Er was één man die hier boven-uitstak en dat was de profeet Jeremia, door iedereen bespot, geslagen, vastgeketend, gevangen gezet en in een put gedumpt (Jer 20, 32, 37 & 38). Maar het ergste van alles was dat het allemaal uitgevoerd werd door de handen van zijn eigen volk, zijn volk dat hij alleen maar probeerde te helpen. Eveneens schreef Paulus in zijn tijd aan de mensen die het meeste lijden ervoeren door de handen van hun eigen Joodse broeders. En de vraag is, kunnen ze dit net als hun helden uit het OT volhouden?
Gestenigd…doormidden gezaagd, met het zwaard vermoord….in schapenvachten – Naboth was vals beschuldigd en gestenigd (1 Kon 21); en de profeet Zecharja gestenigd omdat hij hen namens God waarschuwde (2 Kron 24). Koning Saul had veel van Gods mannen die David volgden laten doden (1 Sam 22); de profeet Uria gedood door het zwaard (Jer 26); en Elia sprak over Izebel die veel van de profeten met het zwaard had gedood en vanwege de ontbering droeg Elia een schapevacht (2 Kon 2). De geschiedenis bevestigt wrede martelingen onder leiding van Antiochus (bijgenaamd Epifanus) tijdens de ontwijding van de tempel en het verbod van Joodse erediensten zo rond 165 VC (zie 2 Makkabeeën).
De wereld was hunner niet waardig – Er waren twee soorten mensen, zij die in de wereld en van de wereld zijn, en zij die in de wereld zijn, maar niet van de wereld (zie ook Joh 15:19 & 17:14-16).
In spelonken en holen der aarde – Elia verborg zich voor Izebel in een spelonk (1 Kon 19) en toen Izebel de profeten doodde, verborg de profeet Obadja honderd van hen in spelonken waar hij ze alleen voedde en water te drinken gaf; en laten we niet vergeten, David, die zich in een spelonk verborg voor Saul.
Hebben het beloofde niet verkregen – Niet alleen ontvingen deze mensen Gods goedkeuring voor hun trouw, waardoor ze bij de heiligen een goede reputatie hadden gekregen, maar (zoals Paulus erover schreef in vers 13) deden ze dit zonder de vervulling van “de belofte” te ontvangen – de belofte van de Messias, Zijn verbond en Zijn koninkrijk.
Daar God iets beters met ons voor had – “Iets beters” heeft betrekking op het Nieuwe Verbondsleven in tegenstelling tot het Oude Verbond van de dood (2:14-15); dit is het “betere” ding waar Paulus het de hele tijd over heeft (vers 35).
Zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen – Tot “volmaaktheid” betekent hier “compleetheid”, wat aangeeft dat de spoedige komst van de Here (10:37) – om de belofte te vervullen van de “tijd van herstel” (9:10) of de “tijden van de wederoprichting aller dingen” (Hand 3:21) – het plan van God om heel de mensheid met Hem te verzoenen zou completeren.
Een ander woord dat zonder reformatie, wederoprichting en verzoening niet mogelijk is – is “opstanding” (vers 35); het is het “betere” ding, omdat dit het is wat tot “volmaaktheid” brengt. Want Paulus zei van hun voorvaders dat zij “niet zonder ons tot volmaaktheid konden komen” wat betekent dat de verzoening van de Joden niet zonder de christenen in de eerste eeuw/het overblijfsel/de uitverkorenen kon plaatsvinden – zij die leefden in de dagen van de vervulling.
Het was Gods plan dat dit allemaal over een lange tijdsperiode uitgewerkt zou worden en dat deze Hebreeuwse broeders de vervulling van al deze dingen zouden ervaren. Zoals Paulus schreef in Efeziërs 1:10, “om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten”. In Lukas 10:23-24 zei Jezus tot de discipelen, “Zalig de ogen, die zien, wat gij ziet. Want Ik zeg u: Vele profeten en koningen hebben willen zien, wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en horen, wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord”. En in 1 Petrus 1:12 schreef Petrus, “Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn.….. in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan”. Dus deze Hebreeën zouden opgewonden moeten zijn over wat zij op dat moment zouden ervaren, namelijk de oogst van een intieme relatie en leven met hun schepper dat tot een climax zou komen door Jezus bij de vervolmaking van alle dingen 70 NC.