Hoofdstuk 3

Jezus boven Mozes verheven

In vorige gedeelten van Hebreeën ging het over de superioriteit van de persoon Christus in relatie tot profeten en speciaal de engelen. In hoofdstuk 3:1 start de Hebreeën brief met de superioriteit van Christus als hogepriester.
Paulus begint zijn betoog met de superioriteit van Christus ten opzichte van Mozes. Dit hoofdstuk kan als volgt worden samengevat: Christus is groter dan Mozes in zijn ambt (3:1-2), Christus is groter dan Mozes zijn bediening (3:3-6) en Christus is groter dan Mozes in zijn beloning (3:7-19). Want als Paulus kon bewijzen dat Jezus superieur was aan Mozes, hoe konden dan de gelovigen weer teruggaan naar het Judaïsme, wanneer datgene wat Christus aanbood veel meer was dan wat Mozes te bieden had?

1 Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus,
2 die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld, evenals ook Mozes getrouw was in [geheel] zijn huis.

Heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping – heilig betekent apart gezet door en voor God; interessant te noemen is dat in het nieuwe testament mensen vrijwillig kozen om broeders te worden, in het oude testament werd je als broeder geboren. Dus deelgenoot werd je door een keuze te maken de roeping van God te accepteren. God riep (roept) de mensen door het evangelie naar Zijn hemels vaderland (11:16) of het hemelse Jeruzalem (12:22).
De apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus – dit betekent eenvoudig dat Jezus degene was die ze noemden in hun getuigenis toen ze gered werden: in Rom 10:9-10 schreef Paulus, “Want indien gij met uw mond belijdt dat Jezus Heer is….zult gij behouden worden; want….. met de mond belijdt men tot behoudenis” (zie ook 1 Tim 6:12). Het woord belijden betekent “met elkaar eens zijn”, dus wanneer iemand belijdt dat Jezus de Zoon van God is, gaat hij akkoord met Gods eigen verklaring hierover, “dit is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb” (Matt 3:17 &17:5).
Zijn huis – Het woord “Zijn” heeft betrekking op God, wat hier zo veel betekent dat Mozes getrouw was in het vervullen van zijn apostolische verplichtingen in Gods huis uit het oude testament, dat het huis van Israël was; we weten dit zeker omdat het tweede gedeelte van vers twee overeenkomt met Numeri 12:7 waar God van Mozes zei, “vertrouwd als hij is in geheel mijn huis.” Het mag duidelijk zijn dat het eerste gedeelte van vers twee betrekking heeft op de getrouwheid van Jezus die in positie was gezet, niet in Gods huis, maar over Gods huis. (zie ook 3:6) Paulus gaf hier aan dat de vervolgde toehoorders (maar ook wij) hun ogen op Jezus moesten richten, omdat Hij nooit faalt en meer getrouw was dan hun geliefde Mozes.

3 Want Hij is zoveel groter in heerlijkheid dan Mozes waardig gekeurd, als de bouwmeester hoger eer geniet dan het huis.
4 Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God.
5 Nu was Mozes wel getrouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou worden,
6 maar Christus als Zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, [tot het einde onverwrikt] vasthouden.

Hij is zoveel groter heerlijkheid dan Mozes – Jezus is zoveel groter dan Mozes, net zoals bouwer van een huis meer eer krijgt dan het huis zelf.
Getuigen – Getuigen (attesteren), omdat dit woord vaker voorkomt in het boek Hebreeën is het goed om er naar te kijken en daarvoor moeten we 4000 jaar terug  naar Abraham, de eerste man die besneden werd. Dus waarom kwam God met het idee om iemand te besnijden? Omdat Hij een verbond sloot met Abraham dat door zijn zaad de Messias zou komen; het afsnijden van de voorhuid van de genitaliën (geslachtsdeel) was een logische keus. Sinds dat orgaan het teken van de belofte van God zelf droeg, was er op dat moment dus niets beters waarop men een eed kon afleggen, zoals we ook zien in Genesis 24:2-3 waar Abraham bezorgt is over het bloedverwantschap: “En Abraham zeide tot zijn knecht, de oudste in zijn huis, leg toch uw hand onder mijn heup, opdat ik u doe zweren bij de Here, de God des hemels en der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw zult nemen uit de dochters der Kanaänieten.” De uitdrukking attesteren is geworteld in het woord testikel, ofwel de zaadbal die zaad produceert. Dit onderdeel was wel zo belangrijk, dat als iemand naar de geslachtsdelen van de ander greep, z’n hand zou worden afgehakt. (Deut 25:11-12) Het punt is hier, dat als er een getuigenis wordt afgelegd in samenhang met een eed gemaakt op een “teken” van Gods verbond (net als de hand op de Bijbel leggen in een rechtszaal) dit niet te licht moest worden opgevat.
Zijn huis zijn wij – De zetting van deze uitdrukking wil eigenlijk zeggen “Zijn huis zijn wij en dat zal altijd zo blijven….dus tot het einde blijven vasthouden.”
Tot het einde – Misschien wel het meest belangrijke onderdeel van dit vers; wat was het einde dat Paulus in gedachten had? Het heeft betrekking op de vervolmaking, het uiteindelijke doel, of de vervulling van iets dat nog uitgewerkt moest worden; met andere woorden, het was het definitieve einde van het oude verbond dat zijn beslag kreeg rond de gebeurtenissen van 70 NC, de verwoesting van Jeruzalem met de tempel, het einde die ze konden zien aankomen. Het einde waar Paulus naar refereerde in 10:37, “Want nog een korte, korte tijd, en Hij (Jezus) die komt, zal er zijn en niet op zich laten wachten.” En Jezus had zijn discipelen al aangegeven in Joh 21:15-24 dat zijn geliefde apostel Johannes nog in leven zou kunnen zijn om dit einde mee te maken, bij de terugkeer van Jezus wat zoveel betekent dat het ging om een eeuw die ten einde kwam en niet een eindtijd. Johannes was niet de enige die het einde mogelijk zou meemaken. Paulus vertelde Timoteüs om “dat gij dit gebod onbevlekt en onberispelijk handhaaft tot de verschijning van onze Here Jezus Christus. (1 Tim 6:14)
Als Paulus er niet van overtuigd was dat Here Jezus spoedig zou komen, waarom had Hij Timoteüs dan niet verteld dat hij de geboden moest blijven handhaven tot zijn dood? Paulus vertelde Timoteüs precies hetzelfde wat Jezus hun had geleerd (Matt 16:27-28).
Paulus vertelde Titus “verwachtende de zalige hoop en de verschijning van onze grote God en Heiland, Jezus Christus” (Titus 2:13). Paulus verwachtte gewoon dat Titus ook erbij zou zijn als Jezus terug kwam. Teksten als deze moeten je aan het denken zetten.

Gevaar voor afval

7 Daarom, gelijk de heilige Geest zegt: Heden, indien gij zijn stem hoort,
8 verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn,
9 waar uw vaders Mij verzochten door Mij op de proef te stellen, hoewel zij mijn werken zagen, veertig jaren lang;
10 daarom heb Ik een afkeer gekregen van dit geslacht en Ik heb gezegd: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben mijn wegen niet gekend,
11 zodat Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan!
12 Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God,
13 maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde;
14 want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden.
15 Als er gezegd wordt: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet zoals bij de verbittering.
16 Wie waren het dan, die, hoewel zij (de stem) gehoord hadden, (God) verbitterden? Waren dat niet allen, die onder Mozes uit Egypte waren uitgegaan?
17 En van wie heeft Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen?
18 Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren?
19 Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof.

In dit gedeelte zullen we ook de tweede waarschuwing tegenkomen; in 2:1-4 waarschuwde hij voor veronachtzaming, in dit gedeelte voor ongeloof. Het gedeelte van vers 7-11 komt uit Psalm 95:7-11 waar Paulus de woorden toedicht aan de Heilige Geest, maar later in 4:7 weer aan David.
Indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet – Ofschoon in Psalm 95 naar God wordt gerefereerd, wordt met “zijn” in dit vers Jezus bedoeld, die ook tegelijk God is. We zien hier dat alle drie personen, God, Jezus en de HG hier in één vers worden genoemd. “Indien gij hoort” heeft te maken met de verharding van hun hart. God heeft de mens geschapen met een vrije wil en God kan niet doordringen in iemands’ hart die de keuze heeft gemaakt om zijn hart te verharden tegen Gods verlangen voor hem. Paulus vergelijkt dit in 1 Tim 4:2 met hun eigen geweten dat gebrandmerkt is.
Verzochten door Mij op de proef te stellen…veertig jaren lang – De woorden “verzoeken en op de proef stellen” hier in combinatie betekende dat de Joden God probeerden uit te testen om te zien wat voor slechts en goeds er in Hem was. Ze legden God op de testbank met het doel Hem goed te keuren zodra Hij zou voldoen aan hun eisen. Het waren net kinderen die hun ouders testen om te zien hoe ver ze kunnen gaan om hun zin te krijgen. Maar ondanks dat, ging God nog veertig jaar lang met hun aan de slag. Dit is een typebeeld van de veertig jarige overgangsperiode van het oude verbond naar het nieuwe verbond, van een fysiek land naar het geestelijke land, van fysiek Israël naar een geestelijk Israël die zijn voltooiing vond 70 NC met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel.
Dit geslacht – Let op dat de Bijbel hier een geslacht beperkt tot een levensduur van ongeveer 40 jaar. Velen weten dit maar proberen tegelijk dit te omzeilen wanneer ze teksten lezen zoals Matt 24:34 waar Jezus sprak over Zijn wederkomst, die nog voor dat Zijn geslacht voorbijgegaan was plaats zou vinden.
Hun hart – Ze kenden Gods wegen niet omdat ze Hem verlaten hadden nog toen ze in gevangenschap waren. Stephanus zei hetzelfde in Hand 7:39, “ze stieten Hem van zich en wendden zich in hun hart naar Egypte”, voordat ze hem stenigden.
Nooit zullen zij tot Mijn rust ingaan – Voor Israël was de rust het einde van hun fysiek worsteling van onderdrukking en ronddwalen in de woestijn – voor de toehoorders van Paulus ging het om het einde van hun geestelijke worsteling tegen hun vijanden de Joden met hun Joodse religieuze oude verbondssysteem (Efeze 6:10-17). De rust van het fysieke Kanaän was het erfdeel van fysieke Israël (Deut 12:9) terwijl de rust van het geestelijke Kanaan (ook ons erfdeel) het erfdeel was van het geestelijk Israël. (zie ook 6:12 & 9:15)
In de tijd dat Paulus deze brief schreef, leidde Christus (als tweede Mozes) Zijn volk in een 40 jarige exodus vanuit de wet van zonde en dood. Ook Abraham keek uit naar een beter, hemels vaderland. (11:8-16); M.a.w. de gemeente was op weg (uittocht) naar het geestelijk beloofde land. Christus bevrijdde en verloste Gods nieuwe verbondsvolk en plaatste hen in een nieuwe stad  – het nieuwe geestelijke, hemelse Jeruzalem – dat spoedig zou komen en een permanente verblijfsplaats zou zijn van Gods verloste volk.
Een boos en ongelovig hart zij, door af te vallen – In het Grieks zijn er twee woorden voor “boos”: één in abstracte vorm terwijl de andere een sterkere vorm van boosheid vertegenwoordigd, een actieve oppositie tegen het goede; Paulus gebruikte hier de sterkere vorm, want hij verwachte dat sommigen van zijn toehoorders met zo’n boos hart op het punt stonden mensen te volgen die eerder afscheid hadden genomen van het christendom. Het “ongeloof” was ook de oorzaak van het boze hart – het is een hart dat God had verlaten en het lichaam daarin meeneemt; het is eigenlijk een doelbewuste weigering om verder te geloven. De zinsnede “door af te vallen”, anders vertaald “door trouwbreuk” wat betekent er uit stappen. Dus de uitdrukking “door af te vallen van…. God” is het resultaat van een wantrouwend hart, een hart zoals de Israëlieten in de tijd van Mozes hadden, die zeiden: “Laat ons een hoofd aanstellen en terugkeren naar Egypte”. (Num 14:4)
Zolang men nog van een heden kan spreken – Aangezien ze vermoedelijk door de Romeinen zouden worden vermoord (of gevangen genomen, wanneer ze weer terug keerden naar het Judaïsme) hadden ze de keuze om samen met de andere christenen dat allemaal te ontvluchten, nog voordat het te laat was.
Tot het einde – Petrus die ook schreef aan de onder vervolging lijdende christenen bemoedigde hen op dezelfde manier in 1 Petrus 1:9 waar hij hun vertelde om standvastig te blijven omdat ze spoedig “het einddoel des geloofs”, hadden “bereikt dat is de zaligheid (verlossing) der zielen”, de vervulling van de belofte aan Abraham door het nieuwe verbond (Gal 3:15-29 & 4:21-31). Dus wat wordt hier bedoeld met het “einde”? Het was hetzelfde “einde” waarvan gesproken was in Matt 24:3, 13 & 14 waar Jezus zei dat de oude “hemel en aarde” – het oude verbond – zou worden vernietigd. Waarom? Omdat anders de belofte aan Abraham niet kon vervuld kon worden met betrekking  tot het verkrijgen van “redding” en “eeuwige rust”, waar Paulus verder mee gaat in hoofdstuk 4.
Wie waren het die….God verbitterden? – Paulus wees op erop dat allen die in Mozes’ dagen rebelleerden (verbitterden), net als de Hebreeën, nog maar net aan hun reis waren begonnen. Dus als hun voorouders konden rebelleren, konden zij dat ook.
Was het niet van hen, die gezondigd hadden – Judas 5, geschreven in dezelfde periode zegt, “dat de Here een volk uit het land Egypte verlost heeft, maar een ander maal hen, die niet tot geloof gekomen waren, verdelgd heeft.” Het woord “geloven” zou hier beter vertolkt kunnen worden door het woord “vertrouwen”. Zelfs nadat Hij alles voor hun had gedaan, vertrouwden ze nog steeds niet op hun God dat Hij voor hen zou zorgen en Hij Zijn beloftes voor hun zou vervullen.
Wegens hun ongeloof – Ongehoorzaamheid leidt tot ongeloof en ongeloof leidt tot ongehoorzaamheid; het was een vicieuze cirkel waarin Paulus deze broeders waarschuwde om op zichzelf te letten en zich niet te laten overreden.

Samenvattend citeren we de woorden van Paulus aan de Korinthiërs met een identieke waarschuwing:

“Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus. En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn. Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden. Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zette zich neder om te eten en te drinken, en zij stonden op om te dansen. En laten wij geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen op één dag drieëntwintigduizend. En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen. En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel. Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle. Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan.” (1 Kor 10:1-12)