Hoofdstuk 4

De rust die God geeft

Paulus vervolgt zijn thema met betrekking tot de superioriteit van Jezus en vergelijkt deze nu met Jozua, degene die het oude verbond Israël direct in het beloofde land van rust bracht. Paulus hoofddoel hier was om zijn toehoorders te waarschuwen tegen het verliezen van de spoedig komende geestelijke – en eeuwige – beloning, net zoals hun voorvaders hun fysieke – en uiteindelijk hun eeuwige – beloning verloren.

1 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven.
2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden.
3 Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed.
4 Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken;
5 en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan.
6 Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid,
7 stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.
8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben.
9 Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God.
10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne.
11 Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen.
12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten;
13 en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen.

Een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat – deze zinsnede geeft een beeld van vervulling aan; met andere woorden, Paulus zei in 63 NC eigenlijk dat “de belofte van het ingaan tot Gods rust binnenkort zou worden vervuld.”
Ons is het evangelie verkondigd evenals hun – Omdat de context betrekking heeft op het goede nieuws, kunnen we hieruit opmaken dat Paulus hier schreef over de fysieke rust voor de generatie die uit de slavernij en ontberingen van Egypte kwam, alsmede de geestelijke rust voor de generatie van Paulus die uit de gebondenheid aan de zonde en ontberingen door vervolging kwam.
Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan – Met het aanhalen van deze belofte zei Paulus eigenlijk tegen hen dat, “als Gods belofte voor de ongelovigen vervuld was, dan zou ook zeker Zijn belofte voor de gelovigen vervuld worden.”
Toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed – Met deze stelling schijnt Paulus te zeggen, dat ofschoon God alle dingen voor hun vaders om hun rust in te gaan had uitgewerkt, verbood Hij alsnog allen die niet op Hem vertrouwden en ongehoorzaam waren om binnen te gaan. Als dit juist is, dan zei Paulus eigenlijk hiermee dat God niet zou aarzelen om hetzelfde met hen te doen. Met andere woorden als ze niet op Hem wilden vertrouwen, zouden ook zij niet toegelaten worden om Zijn rust ingaan.
En God rustte op de zevende dag – Over het algemeen geeft de brief Hebreeën aan dat Gods rust een geestelijke/eeuwige vrede is dat je alleen kunt vinden in Zijn aanwezigheid. De rebellerende Joden die het land Kanaän niet binnen konden komen, zouden ook niet in Gods aanwezigheid kunnen komen; op dezelfde manier konden ook zij, die niet trouw bleven gedurende de grote verdrukking in Paulus z’n dagen, niet in Gods eeuwige Koninkrijk van rust en vrede ingaan. (Hand 14:22 & Rom 14:17)
Dus het beeld is als volgt: God en de mens genoten van een vredige en rustige verbondsrelatie…. totdat de mens het verbond verbrak (Hosea 6:7), waardoor de rust en vrede verstoord werd. God werd daarom gedwongen om aan het werk te gaan en verzoening voor de mens te realiseren. (Joh 5:17) Gedurende het werken stelde Hij een op de zevende dag een rustdag in (Ex 16) als een bewijs van de eerdere staat van rust (voor de zondeval). Op dezelfde tijd was Israël op weg naar een plaats van rust waar zij in alle vrijheid God konden aanbidden en op de sabatten Hem konden gedenken (Ex 20), en dat alles wees vooruit naar de tijd wanneer die verzoening uiteindelijk en eeuwig volbracht zou worden door Jezus – en juist Hem wilden de eerste generatie Joodse Christenen loslaten. (Heb 10:25)
Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan – De stelling van dit vers (6) wordt afgehandeld in vers 9; met andere woorden, “aangezien er op dit moment (63 NC) nog mensen zijn die Gods rust moeten binnengaan, blijft de bijbehorende belofte nog steeds onvervuld voor het volk van God.” Hier draait het om: de “rust” uitgebeeld in Gen 2:2 en Exodus 16 was nooit vervuld gedurende de oude verbondseeuw; maar stond “op het punt” te worden vervuld in het tot stand gebrachte Koninkrijk van hemel op aarde in de nieuwe verbondseeuw…
Stelt Hij wederom een dag vast – Dit betekent dat God door David (500 jaar na Jozua – een lange periode) nog steeds een specifieke rust in gedachten had, die klaarblijkelijk nog niet vervuld was door Jozua. Dit betekent dat ofschoon David alles overwonnen had waar Jozua gefaald had, het land van David nog steeds niet het uiteindelijke beloofde land was. Dus de zinsnede zoals boven gezegd werd heeft betrekking op Paulus  voorgaande twee citaten in 3:7-8 & 15 uit Psalm 95:7-8. Het punt hier is, dat als de belofte van de rust was vervuld voor de tweede generatie van hen die Egypte hadden verlaten, waarom gaf God dan 500 jaar later opnieuw deze belofte?  Met andere woorden, de “rust” was niet beperkt tot de dag van Mozes en/of Jozua – deze “rust” was slechts een schaduw van de ware rust die nog komen moest.
Dus Jezus is niet alleen groter dan Mozes, maar ook dan Jozua, want de rust die Jezus brengt is de ware rust en veel groter dan die van Jozua, een rust die niet alleen gevonden wordt in de hemel zelf, maar ook in het koninkrijk van de hemel op aarde, want Jezus zelf zei, “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal je rust geven, neem Mijn juk op en leert van Mij…en gij zult rust vinden.” (Matt 11:28-29)
Sabbatsrust – De rust die hier wordt bedoeld is de ideale rust waar men in “het begin” de beschikking over had en die men weer kan bezitten in Christus. Trouwens, het originele woord betekent letterlijk “een sabbat houden” die de ware, geestelijke, eeuwige en hemelse rust, die wordt mogelijk gemaakt door het herstel van alle dingen (Hand 3:19-21 & Hebr 9:6-15).
Is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken – Het betekent hier niet dat iedereen vanaf 63 NC zijn rust is ingegaan; het betekent alleen maar dat als iemand de rust in zou gaan – op dat moment – Gods redding van werken ervaart met betrekking tot zonde en dood, hoewel die redding nog niet definitief bekrachtigd was. De aanstaande vervulling (Openb 1:3 & 22:10) m.b.t. de verklaring in Openbaring 14:13 komt hier in gedachten: “zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij nu rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na.”
Ernst mede maken om tot die rust in te gaan – Paulus zei, dat gezien dit een rust is die alles waard is om in te gaan en er al zovelen gefaald hebben door ongeloof en er zoveel gevaar is dat jullie ook falen, speciaal in deze tijd van grote verdrukking (Matt 24:21), doe dan je uiterste best om dit doel te bereiken.
Dan enig tweesnijdend zwaard – Waarom was God woord als een tweesnijdend zwaard? Misschien wordt het gevonden in het feit dat dit het oordeel was van zowel de kerk als de vijanden van de kerk. Sprekend over het oordeel over de kerk van de eerste eeuw, schreef Petrus ca 65 NC, “Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods” (1 Petrus 4:17a). Daarna sprak hij over de vijanden van Gods kerk, “als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?” (vers 17b) Paulus zei eigenlijk dat als zij weigerden om standvastig te blijven in het geloof dat ze eerder hadden beleden, zouden ze dezelfde vloeken ondergaan als het volk Israël in Mozes’ dagen (4:2). Dus ze konden kiezen, of gezegend te worden of vervloekt te worden door de waarschuwende woorden van God.
Vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg – Gods woord is in staat om ziel en geest de scheiden, tot aan de gewrichten en het merg toe. De uitdrukking “gewrichten en merg” schetst hier het beeld dat Gods woord zo krachtig en scherp is dat het tot in de diepste hoeken en gaten van ons wezen kan komen.
Want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem – Met “Hem” wordt Jezus bedoeld omdat Hem het oordeel was gegeven (Joh 5:22). We moeten in gedachten houden dat de brief geschreven was door een Jood en aan de Joden. Dat wetende kunnen we vaststellen dat de uitdrukking “open en bloot” komt van het offeren van dieren. Naakt omdat van het offerdier de complete huid werd gestroopt en bloot omdat de borst opgereten (ontbloot) en het binnenste verwijderd werd en zijn ruggengraat in lengte naar het midden toe werd opengesneden. Daarna werd het geheel in vieren opgedeeld zodat het zowel van buiten als van binnen nauwkeurig bekeken kon worden door de priester (Lev 1:5-6).
Rekenschap af hebben te leggen – Want er zou binnenkort een dag van afrekening komen voor de Joden, dus Paulus waarschuwde hen dat als zij geen deel wilden zijn van de Joden die Christus zou afwijzen en vernietigen, ze maar beter zouden stoppen met af te drijven en (zoals het volgende vers zegt) vast moesten houden aan het geloof.

Jezus als Hogepriester

14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden.
15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch onder te zondigen.
16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.

De laatste twee gedeelten, hoofdstuk 3:7-19 en 4:1-13 hadden betrekking op de geestelijke/eeuwige rust die God op het punt stond aan hen te geven die ondanks hun omstandigheden Hem trouw bleven. Nu we aangekomen zijn aan vers 14 hervatte Paulus het thema van Christus’ priesterschap waarmee Hij in 2:17 begon, want het priesterschap van Jezus is het voornaamste onderwerp van de brief aan de Hebreeën zoals staat in hoofdstuk 8:1-2, “De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens.”
Dus voordat we verder gaan moeten we hoofdstuk 2:17 tot 3:2 opnieuw lezen: “Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen. Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen. Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus”. Nadat Paulus hen had gewaarschuwd om trouw te blijven, liet hij hen hier in 4:14-16 zien dat Jezus hun graag in hun moeiten wilde bijstaan.
Tot dusver had Paulus gedemonstreerd dat Jezus de meerdere was van de profeten, de engelen, Mozes en Jozua; van af nu gaat hij verder met uiteenzetten dat Jezus ook de meerdere is van Aäron, de eerste hogepriester en vader van het levitische priesterschap. Let op de toenemende schaal van belangrijkheid: de profeten gaven de het Woord aan Israël; het Woord was door de engelen gegeven aan de profeten; Mozes leidde Israël uit Egypte; en Jozua leidde de natie in het land Kanaän. Maar dit alles zou tevergeefs zijn als ze geen hogepriester hadden die voor hen bemiddelde; dus Aäron bekleedde de hoogste functie onder de dienstknechten van Israël.
Grote hogepriester – Dus Jezus die hier “grote hogepriester” genoemd wordt betekent niet alleen groter dan de engelen, profeten, Mozes en Jozua, maar ook groter dan de hogepriester Aäron, inclusief zijn nazaten – de levieten. Daar waar de levieten slechts zonen van Aäron waren, was Jezus Zoon van God.
Die de hemelen is doorgegaan – Door te zeggen dat Jezus de hemelen is doorgegaan (de 1ste & 2de hemelen, 2 Kor 12:1-4 & Hand 1:9-12) zei Paulus eigenlijk dat Jezus in de derde hemel was (bij de troon van God) waar Hij bekleed werd met kracht, om Zijn beloofde goddelijke rust te vervullen. Anders dan Aäron die alleen maar naar het verzoendeksel in het heilige der heilige kon komen om het bloed van dieren te offeren, ging Jezus rechtstreeks naar de echte plaats van verzoening in de hemel om Zijn eigen bloed te offeren. Later zou Paulus over Jezus schrijven: “maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.” (Hebr 9:12)
Die niet kan meevoelen met onze zwakheden – Paulus zegt hier dat ofschoon Jezus niet dezelfde aanleg had om zonde te doen (anders zou Hij gezondigd hebben), werd Hij op dezelfde manier verzocht als wij. Met andere woorden, hij was ook verzocht  door de zondige begeerte, de hebzucht en de hoogmoed die ontstaat door macht en bezit (1 Joh 2:16); en om wie Hij was, werd Hij vermoedelijk veel meer verzocht dan dat wij ons ooit kunnen voorstellen. Later in 7:26 schreef Paulus, “Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven”; de zondeloosheid van Christus wordt door Paulus breeduit belicht in de hoofdstukken 7, 8 en 9.
De troon der genade – Dit is het ware ding in de hemel  afgebeeld door de ark van het verbond des Heren in de meest heilige plaats (heilige der heilige), waar alleen de hogepriester naar binnen kon gaan (Hebr 9:25). Let op dat er in het leven van het OT waren er priesters en het gewone volk; in het leven van het NT is geen scheiding tussen priesters en het gewone volk, want alle mensen zijn priesters (1 Petrus 2:5 & 9), met Jezus als hogepriester. Dit betekent dat christenen geen beperkingen zijn opgelegd om tot Gods troon te naderen, we hebben eerder directe en vrije toegang tot de hogepriester zelf, die voor Gods troon van genade voor ons spreekt en bemiddelt.
Te gelegener tijd – Deze uitdrukking heeft betrekking op “helpen voordat het te laat is”; in deze context refereert het naar de hulp die ze nodig hebben om te voorkomen dat ze ontrouw worden en Gods rust in kunnen gaan voordat het te laat is.