Hoofdstuk 6

1 Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God,
2 van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel;
3 en dat zullen wij doen, indien God het vergunt.

Het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten – Paulus zegt hier eigenlijk, “Laten wij als volwassen christenen de eerste principes over de Messias (gevonden in het onderwijs zowel als de typebeelden/afschaduwingen van het OT, speciaal in relatie tot het Aäron’s priesterschap met z’n offers) achter ons laten en doorgaan…”
Ons richten op het volkomene – Het woord “volkomene” refereert naar een einde en wijst dus naar de vervolmaking/vervulling van de OT typebeelden/afschaduwingen/profetieën. En “ons richten op het volkomene” betekent dus het achterlaten van het Aäron’s priesterschap en het accepteren van het Melchizedek’s priesterschap van Jezus, met als gevolg een onverbiddelijk loslaten van de oude wet (7:12). Omdat Melchizedek voor Mozes leefde, was Christus priesterschap niet bedoeld om door te gaan met de oude wet, maar om die te vervangen. In feite is de zinsnede “laten wij ons richten op” van nature passief, wat betekent dat dit volkomene – dit eind/dit doel – er aan zou komen, klaar of niet. Hun wandelen in de wildernis, hun overgangsperiode, hun 40-jarige genadeperiode was dichtbij het einde gekomen (10:37)! Toen Jezus refereerde naar de verwoesting van Jeruzalem 70 NC zei Hij, “want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat.” De broeders moesten aan hun toekomst gaan denken met betrekking tot hun huidige staat en in plaats van achteruit te gaan, zouden ze vooruit moeten gaan.
Denk aan de zes punten in verzen 1b-2 waarvan we twee in gedachten houden:  (1) ze werden onder druk gezet om terug te keren naar het Judaïsme (de geschriften die ze toen hadden), en  (2) ze hadden weinig bagage voor hun christelijke positie. Het resultaat was dat zij steunden op weinig kennis en schijnbaar niet groeiden met de bronnen die ze tot beschikking hadden,…. zelfs na 30 jaar! Ze schenen gelukkig te zijn met het drinken van de melk van de wet (vermoedelijk om hun vervolgers tevreden te stellen). Ze schenen zich niet te realiseren in welke tijd ze zich bevonden (de zestiger jaren), namelijk in de tijd van het einde, het einde van het oude verbond.

Het is goed om nog even te noemen dat Paulus in de verzen 1b-2 de zes onderwerpen schreef in drie sets van twee, zoals we kunnen zien door het gebruik van het woord “en”. Dus laten we die in het kort samenvatten en kijken wat Paulus hier bedoeld te zeggen.
Bekering van dode werken en van geloof in God – Ja, studeren, geloven en spreken over het feit dat mensen zich af moeten keren van verkeerde handelingen (die leiden tot de dood), naar geloof in God (dat leidt tot leven) is inderdaad goed OT onderwijs dat tot z’n vervulling is gebracht in het NT, laten we daarom dan ook verdergaan….
Leer van dopen en van oplegging der handen – En ja, studeren, geloven en spreken over de verscheidene ceremoniële reinigingen en het opleggen van handen op zondoffers laten een prachtig beeld zien dat onze vergeving en reiniging goed OT onderwijs is dat tot zijn vervulling is gebracht in het NT, laten we daarom dan ook verdergaan….
Opstanding der doden en van een eeuwig oordeel – En ja, studeren, geloven en spreken over de het wonder van de opstanding en het schrikbeeld van het oordeel is inderdaad goed OT onderwijs dat tot zijn vervulling is gekomen in het NT, laten we daarom dan ook verdergaan….
En dat zullen wij doen, indien God het vergunt – Zoals ook duidelijk zal worden in het volgende gedeelte (6:4-12), geeft Paulus met deze verklaring een indicatie dat de harten van deze broeders al zover afgedwaald konden zijn, dat God mogelijk niet toelaat dat ze verder konden gaan.
Omdat de mens een vrije wil heeft zal en kan God de keuzemogelijkheid niet schenden; met andere woorden, deze broeders moesten kiezen, of terugkeren naar het OT of doorgaan met het NT – het eigenlijke doel van het oude testament.

4 Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de heilige Geest,
5 en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben,
6 en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en (openlijk) tot een bespotting maken.
7 Want de grond, die de regen, welke er telkens op valt, indrinkt en gewas voortbrengt, geschikt voor hen, ter wille van wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God;
8 doch als hij doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding.

In de verzen 5:11 – 6:3 sloofde Paulus zich uit om een 30-jarige gemeente over te brengen van de OT wereld met zijn profetieën, typebeelden en afschaduwingen van de komende Christus, naar een NT wereld van hun vervulling in Jezus, die ‘alle dingen’ tot een einde zou brengen met de verwoesting van Jeruzalem, het Judaïsme en de tempel 70 NC (Lukas 21:22). Paulus eindigde dit gedeelte door te zeggen: “En dit zullen we doen, indien God het vergunt”, waarmee hij wilde aangeven dat hij hoopte dat het niet te laat was, want het einde was in zicht en dan zouden zij samen met de rest van Joden worden vernietigd als ze niet tot inkeer kwamen.
Van de hemelse gave genoten hebben – Dit betekent zoveel dat zij Christus en Zijn redding in hun levens hadden ervaren (tenminste in de “reeds maar nog niet helemaal” gedachte, want hoofdstuk 9:28 geeft aan dat redding pas compleet zou zijn tot de terugkeer van Jezus vanuit het Heilige der Heilige). Jezus had dat al gezegd in Joh 4:10, “Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij wist van de gave Gods en wie het is, die tot u zegt: Geef Mij te drinken, gij zoudt het Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water hebben gegeven.” En zo zijn er vele teksten die dat bevestigen.
Het goede woord Gods – Net als in het OT wijst dit naar positieve dingen. In Jozua 21:45 werd de belofte om de kinderen in het land Kanaän te brengen “een goed woord” genoemd (SV). In Jeremia 29:10 noemde Jeremia het brengen van Gods volk uit de ballingschap een “goed woord”. En dit komt weer perfect overeen met deze mensen die “het goede woord Gods” in hun hart ervoeren en uitkeken naar het moment dat zij overgingen vanuit de ballingschap van het oude verbond naar het nieuwe verbond.
Want het is onmogelijk, degenen…… en daarna afgevallen zijn – Het woord “afgevallen” betekent er van wegdraaien; deze uitdrukking is gerelateerd aan een gelijkwaardige opmerking die Paulus gebruikte in Gal 5:4 toen hij de christenen (die dezelfde problemen hadden als de Hebreeën) vertelde, “Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat (valt) gij.” In Hebr 6:6 had Paulus het niet over iemand die in morele zonde gevallen was en zich daarvan niet wou bekeren; hij sprak over het dreigende thema van afvalligheid (zie ook 3:12, “door af te vallen van de levende God”).
Opnieuw tot bekering te brengen – Paulus gebruikte het woord “bekering” als een gave van God, een God die bekering toestaat als onderdeel van de mens die gered wordt: in Hand 11:18 sprak Petrus over hoe God “de heidenen bekering ten leven heeft geschonken” en in 2 Tim 2:25 sprak Paulus om geduldig te zijn met ruziezoekers omdat het kon zijn “dat God hun gaf zich tot erkentenis der waarheid te keren”, wat weer precies overeen komt met de uitdrukking “indien God het vergunt” in Hebr 6:3. Dus het punt voor hen (de christenen) in hun tijd en hun omstandigheden is, dat alleen God het hart van de mens kent of hij wel of niet verandert; zij hoefden alleen maar hun plicht te doen en dan zou God de rest ten uitvoer brengen (Mat 13:24-30), iets wat ook spoedig zou gebeuren. (Hebr 10:37)
Daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen – Het woord onmogelijk uit vers 4 betekent hier echt onmogelijk, en waarom? Omdat God hen afwijst die Hem en zijn onderwijs afwijzen. Hij heeft iedereen een vrij wil gegeven; en dus kan en zal Hij niet iemand redden tegen zijn wil. Maar de vraag rijst: waarom onmogelijk terug te keren vanuit hun afgevallen staat? Er zijn toch ook wel eens mensen teruggekeerd naar de kerk na afgevallen te zijn? Dat is zo, maar Paulus zei dat het voor dit soort mensen onmogelijk was om te herstellen omdat zij de Zoon van God wat hen betreft opnieuw kruisigden en Hem openlijk tot een bespotting maakten. De uitdrukking “wat hen betreft” betekent “ze het deden tot hun eigen nadeel”, omdat het kruis voor hen geen waarde meer had; het terug gaan naar het Judaïsme betekende dus dat zij herriepen dat Jezus de Messias was, wat inhield dat Hij juist moest sterven, omdat hij door Judaïsten als oplichter werd gezien.
(Openlijk) tot een bespotting maken – Zij zouden niet alleen Jezus opnieuw kruisigen tot hun eigen nadeel, maar ook zou het verlaten van wat zij eerst bezaten, in de ogen van de anderen betekenen dat ze Jezus bespotten en vervloekten. Dus in plaats van het kruis in ere te houden, verleidden ze ook anderen in hun bespotting. In het volgende vers laat Paulus zien wat voor mensen dit zijn.
Ontvangt zegen van God – dit correspondeert met God die als een landeigenaar wordt voorgesteld, m.a.w. wanneer de landeigenaar ziet dat er op zijn grond vruchtbaar gewas wordt voortgebracht, dan zorgt hij op regelmatige tijden voor voldoende water en bemesting etc.
Niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding – De verbranding is de vloek, het resultaat van afkeuring. De vraag is, waarom zei hij “die uitloopt op verbranding”? Normaal zou je zeggen afkeuren en dan verbranden. Omdat Paulus het “EINDE” van het Judaïsme in gedachten had, dat deze keer dichtbij zijn vervloeking was…. Dus wie van de Joden Jezus dan ook afwezen, ze moesten niet denken dat ze aan Gods oordeel zouden ontsnappen. Jezus zei in Matt 21:43-44, “Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. En wie op deze (hoek)steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.”

Volharding in de hoop

9 Maar wat u betreft, geliefden, ook al spreken wij zo, wij zijn overtuigd van iets beters, waaraan uw heil hangt.
10 Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en de liefde, die gij voor zijn naam getoond hebt door de diensten, welke gij de heiligen bewezen hebt en nog bewijst.
11 Maar het is onze begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de verwezenlijking der hoop tot het einde toe,
12 opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beërven.

Wij zijn overtuigd van iets beters – Paulus maakt hier duidelijk dat hij niet zei, dat zij op dit moment in een positie van afkeuring verkeerden. Hij probeerde hen juist in de goede richting te wijzen.
Door de diensten, welke gij de heiligen bewezen hebt – Vers 10 laat zien dat Christus wordt vervolgd, als ook Zijn mensen worden vervolgd (Hand 9:4), en dus op dezelfde manier wordt God gediend als de broeders dienen (Matt 25:40). Dit beeld wordt ook door Paulus bevestigd in 10:34, “Want gij hebt met de gevangenen mede geleden en de roof van uw bezit blijmoedig aanvaard, want gij wist, dat gijzelf een beter en blijvend bezit hebt.”
Tot het einde toe – De uitdrukking het einde gaat over dezelfde tijd wanneer zij de beloften zouden beërven.
De beloften erven – Er staat letterlijk, “hen,die….de beloften erven.” M.a.w. zij hadden het voorrecht om nog in leven te zijn wanneer de beloften werden vervuld. In 10:36 schrijft Paulus op dezelfde manier dat “gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is.”

 13 Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf,
14 zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen.
15 En zó, door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde verkregen.
16 Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak.
17 Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden,
18 opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die (tot Hem de) toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt.
19 Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel,
20 waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid.

In 6:4-12 schreef Paulus over de onmogelijkheid gered te zijn zonder Jezus, diegene die de vervulling was van het OV, waar zij naar terug wilden gaan.
Omdat Jezus de hoop van Israël was, bracht Paulus in vers 12 de gedachte naar voren over het beërven van de beloften gemaakt aan Abraham – beloften die alleen gerealiseerd konden worden door Jezus, degene waarvan ze eerder hadden getuigd dat dit de Christus was, maar die ze nu achter lieten (afwezen).
Door hun gedrag drong Paulus in 6:13-20 er bij de zwakke eerste generatie van Joodse christelijke lezers op aan om hen, die door Abrahams’ geloof en volharding de vervulling van de beloften zouden ervaren, te na te volgen.
Want toen God aan Abraham zijn beloften deed – Omdat ze ontmoedigd werden door het uitstel van Christus’ komst (want die zou in hun generatie komen zoals Petrus zei in 1 Petrus 5:4), verwees Paulus naar hun vader Abrahams’ geloof en volharding. Het voorbeeld van Abraham laat zien dat de belofte van God zeker is; m.a.w., Paulus zei eigenlijk, “je dacht dat je lang moest wachten – denk aan vader Abraham die binnenkort de vervulling van de beloften die toen aan hem waren gegeven, zal ontvangen”.
Omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf – Dat God zweert betekent dat Hij de belofte bevestigd; en deze eed zwoer Hij bij zichzelf, want Hij is het hoogste wezen: in Genesis 22:16 zei God, “Ik zweer bij Mijzelf”, alsof Hij hiermee zeggen wil, “Ik geef je Mijn woord van eer.”
Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen – God zou Abraham en zijn zaad overvloedig zegenen en vermenigvuldigen. Paulus schreef aan de Galaten, “En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden.”
Heeft deze het beloofde verkregen – Abraham kreeg niet persoonlijk de complete vervulling van de belofte, maar kreeg er alleen een voorproef van, bv bij de geboorte van Isaak en sommigen van zijn nakomelingen. We kunnen er ook naar kijken zoals Jezus zei in Joh 8:56, “Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd.”
De eed dient hun tot bekrachtiging – Paulus illustreerde de zekerheid van Gods belofte door te toespeling te maken naar Zijn eed: God bedoelde een eind te maken aan elke twijfel door Zijn belofte te bevestigen met een eed. Sinds mensenheugenis wordt er gebruik gemaakt van het afleggen van een “eed”. Abraham vertrouwde op de belofte door God bevestigd met een eed en hij leefde zelfs niet eens lang genoeg om de vervulling van die belofte mee te maken! Paulus zei dat, “In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet,”. Maar anders dan Abraham, stonden deze broeders op het punt de vervulling van deze lang verwachte beloften te ervaren.
Daarom heeft God….Zich onder ede verbonden – Dit betekent dat God, hoe wonderlijk ook, zich aanpaste aan Zijn schepping die de gewoonte had om te zweren met een eed.
Des te nadrukkelijker…..het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken – Paulus zegt hier eigenlijk dat God het wantrouwen in Zijn woord negeerde en de eed aflegde; Hij kon niet anders doen dan zweren bij Zichzelf. Want een mens zweert alleen bij iemand die meerder is dan hij zelf (bv bij God), want hij zegt eigenlijk dat als hij liegt, hij het recht erkent dat diegene die “meerder” is, hem mag straffen. Maar omdat er niemand boven God staat die Hem kan straffen als Hij zou liegen, zweerde Hij bij zichzelf om de mensen gerust te stellen; dus als de mensen zichzelf vertrouwen om te zweren bij God, dan kunnen de mensen zeker God vertrouwen die bij Zich zelf zweert.
Twee onveranderlijke dingen – De woorden “twee onveranderlijke dingen” wijzen of naar tweemaal een afgelegde eed (die ene aan Abraham en de andere over Jezus’ priesterschap) of  naar Gods belofte en naar Zijn eed (vers 17).
Die (tot Hem de) toevlucht genomen hebben – “Die toevlucht genomen hebben” zijn de zelfde woorden zoals gebruikt in de Griekse versie van Deuteronomium 4:42 waar gesproken wordt van het vluchten naar één van de afgezonderde steden (vrijsteden, er waren drie aan elke kant van de rivier de Jordaan); deze broeders hier hadden Jezus geaccepteerd als de Messias, dus zij waren op weg naar Gods eeuwige (afgezonderde) stad, geheel in overeenstemming met de verklaring van Johannes de Doper, “Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan?” (Matt 3:7).
Haar hebben wij als een anker der ziel – Het anker van hun hoop was zeker en bestendig, want de ketting niet kan breken en het anker niet kan slippen. En tot hoever was dit anker/hoop uitgezet? Tot binnen het voorhangsel, anders gezegd het Heilige der Heilige. Ter overweging: het voorhangsel van de tempel stelde Jezus voor (Heb 10:19-20), dus toen Hij stierf scheurde het voorhangsel in tweeën en werd zo Zijn dood bevestigd (Lukas 23:45); maar dat niet alleen, want door Jezus wordt de mens uitgenodigd om te komen in de aanwezigheid van God (Joh 14:6). Echter, omdat de volle glorie van die uitnodiging niet gerealiseerd kon worden totdat het werk van Christus als Hogepriester was volbracht, kunnen we zeggen dat het voorhangsel ook het begin van de overgang markeert, de overgang van het oude verbond naar het nieuwe verbond. M.a.w. nadat de periode van genade voor de Joden was beëindigd, werd 70 NC het oude verbondssysteem totaal en definitief verwijderd door Christus, die daarmee Gods plan van verlossing completeerde.
Jezus…. naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid – Er zijn twee redenen waarom Jezus voor altijd Hogepriester is naar de orde van Melchizedek. Allereerst heeft Melchizedeks’ priesterschap (in tegenstelling tot die van Aäron) geen einde (wat ook betekent dat de mens geen einde heeft, want er is geen reden voor priesterschap als er geen mensen zijn – Prediker 1:4 en Psalm 148:3 & 6); zoals Paulus dat ook bevestigde in 7:3, Melchizedek,  die geen genealogie heeft en geen begin of einde heeft. Ten tweede werden levitische hogepriesters nooit verondersteld
voorlopers te zijn. Zij (droegen 12 edelstenen op hun priestergewaad voor de 12 stammen van Israël)  waren eerder alleen vertegenwoordigers van individuen die niet dicht bij de tabernakel mochten komen en helemaal al niet het Heilige en het Heilige der Heilige binnengaan. Zelfs priesters werden niet toegestaan de Hogepriester te volgen in de meest Heilige plaats van Gods  aanwezigheid, wat ons herinnert aan Jezus die tegen Zijn discipelen zei, ”Waar Ik heenga, kunt gij niet komen” (Joh 13:33) of “Waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen” (Joh 13:36). Waarom niet? Want de “nieuwe en levende weg” (Hebr 10:20) was nog niet compleet geplaveid totdat de verwoesting van Jeruzalem en de tempel  70 NC een feit was. Maar als het eenmaal zover zou zijn, zoals Jezus zei, “zult gij Mij later volgen”, en dat deden ze ook.
Jezus ging verder en vertelde Zijn discipelen, “want Ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben” (Joh 14:3). M.a.w. zodra Jezus Zijn werk als Hogepriester in het echte Heilige der Heilige had volbracht en zodra de oude wet van zonde en dood totaal en geheel was verwijderd, pas dan zouden ze volledig aanvaard worden om als hemelse burgers in Gods aanwezigheid te komen. Nu begrijpen we ook, dat als iemand anders dan de hogepriester het Heilige der Heilige binnenging, hij onmiddellijk stierf (Num 18:7); maar nu, door wat Christus gedaan heeft, kunnen we voor altijd leven in Gods nabijheid.