Hoofdstuk 7

In hoofdstuk 5 begon Paulus te spreken over het Hogepriesterschap van Jezus dat hetzelfde zou zijn als die van Melchisedek, maar vanwege het gebrek aan groei onder de broeders brak hij dat onderwerp af om hen terecht te wijzen voor hun onvolwassenheid. Echter…
Terwijl hij zijn gedachten verwoordde in hoofdstuk 6, leidde hij op een voortreffelijke manier zijn toehoorders direct weer terug naar het onderwerp Jezus’/Melchisedeks’ priesterschap – het hoofdthema van hoofdstuk 7.  De eerste drie verzen zou je kunnen zien als korte een uitleg van 6:20.

Christus en Melchisedek

1 Want deze Melchisedek, koning van Salem, priester van de allerhoogste God, die Abraham bij zijn terugkeer na het verslaan van de koningen tegemoet kwam en hem zegende,
2 aan wie ook Abraham een tiende van alles gegeven heeft, is vooreerst, volgens de uitlegging (van zijn naam): koning der gerechtigheid, vervolgens ook: koning van Salem, dat is: koning des vredes;
3 zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos.
4 Merkt dan op, hoe groot deze is, aan wie de aartsvader Abraham een tiende gegeven heeft van het beste van de buit.
5 Nu hebben zij, die uit de zonen van Levi het priesterambt verkrijgen, volgens de wet wel de opdracht tienden te heffen van het volk, dat is, van hun broeders, hoewel dezen uit de lendenen van Abraham zijn voortgekomen;
6 maar hij, die zich niet tot hun geslacht kon rekenen, heeft van Abraham tienden genomen en een zegen gegeven aan de drager der beloften.
7 Nu is het onwedersprekelijk, dat het mindere door het meerdere wordt gezegend.
8 En hier ontvangen sterfelijke mensen tienden, doch dáár iemand, van wie wordt getuigd, dat hij leeft.
9 Ja, om zo te zeggen, is zelfs Levi, die tienden heft, door Abraham aan het tiendrecht (van een ander) onderworpen,
10 want hij was nog in de lendenen van zijn vader, toen Melchisedek deze tegemoet kwam.

Melchisedek, koning van Salem – Melchisedek wordt maar twee keer genoemd in het OT, in Psalm 110:4 en in Genesis 14:18-20. Belangrijk te noemen is dat Melchisedek in tegenstelling tot de Levieten, zowel Koning als Priester was, net als Jezus. Omdat Jeruzalem “Salem” genoemd wordt in Psalm 76:2 kunnen we aannemen met de stad “Salem” hier Jeruzalem bedoeld wordt.
Na het verslaan van de koningen tegemoet kwam en hem zegende – Nadat Abraham bij de bevrijding van zijn neef Lot vier koningen had afgeslacht, kwam hij in Salem waar hij Melchisedek ontmoette – Gods “Heidense” priester – die hem zegende. (Omdat de Joden afstamden van Abraham, waren er toen nog geen Joden, dat wijst naar één van Paulus’ belangrijkste punten bij het vergelijken van Jezus met Melchisedek – hij bestond al voordat de Joden hun bestaan kregen!)
Abraham erkende de superieure bediening van Melchisedek en eerde hem. Het punt is, dat ofschoon de Joden (incl. de Levieten) aanspraak meenden te maken op hun afkomst (van Abraham), laat dit vers zien dat Melchisedek Abraham zegende  en zoals Paulus zei in vers 7, “het mindere door het meerdere wordt gezegend”. En waarom zegende Melchisedek de oom van Lot? Omdat hij wist dat God met Abraham was (Gen 14:20) en waarschijnlijk ook omdat Abraham de mensen bevrijd had van die slechte koningen.
Aan wie ook Abraham een tiende van alles gegeven heeft – Abraham erkende Melchisedek als hogepriester door hem een tiende te geven van de buit. Niet alleen bestond Melchisedeks priesterlijke orde lang voor Aärons’ ordening, ook tienden geven bestond al ver voor de wet van Mozes (Gen 28:22); als Gods priester had Melchisedek recht op tienden van de inkomsten van Gods volk en Abraham wist dit.
Vooreerst, volgens de uitlegging (van zijn naam): koning der gerechtigheid…. koning des vredes – Melchisedek betekent letterlijk “koning der gerechtigheid; en ook….“koning des vredes”, en dat komt weer van Salem (letterlijk Shalom) wat “vrede” betekent. Net als Melchisedek, is Jezus ook koning der gerechtigheid en Prins (koning) der vrede (Jes 9:6). Vrede en gerechtigheid worden vaak in combinatie genoemd (Ps 72:3 & 7, 85:11; Rom 14:17; Hebr 12:10-11 etc), wat betekent dat echte vrede alleen gevonden kan worden in samenhang met gerechtigheid, zoals Paulus dat ook bevestigde in Rom 5:1, “Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus”.
Zonder geslachtsregister…. blijft Hij priester voor altoos – We moeten in gedachten houden dat Paulus niet zozeer schreef over het leven van Melchisedek maar over zijn priesterschap. En als dat juist is kunnen we hier drie dingen uithalen: (1) Toen Paulus sprak over Melchisedek die geen vader en moeder had, betekent dit zoveel dat hij, in tegenstelling met de Levieten, niet van priesterlijke afkomst was, maar net zoals Jezus was hij als priester apart gezet door God. (2) Toen Paulus sprak over Melchisedek die geen geslachtsregister had, bedoelde hij te zeggen dat in tegenstelling tot de Levieten, hij niet tot het geslacht van Abraham behoorde. En (3), toen Paulus sprak over Melchisedek als zonder begin der dagen en einde van leven, refereerde hij naar zijn leven als priester. In tegenstelling tot de Levitische priester die alleen kon dienen vanaf 20 jaar tot aan zijn dood, was Melchisedeks’ priesterschap net als Gods Zoon eeuwig priesterschap (6:20). En net als Melchisedek vervulde ook Jezus helemaal alleen Zijn priesterschap. We merken ook hieruit op dat Jezus geen nageslacht had, zoals ook bevestigd in Jes 53:8 & Hand 8:33).
Samengevat: Individuele Levieten konden geen aanspraak maken op door God te zijn benoemd (ze hadden een geslachtsregister), en ook hadden geen altijddurende bediening (ze stierven) en ook waren ze niet beide koning en priester. Maar Jezus, net als Melchisedek, maakten hier wel aanspraak op en dat maakte Jezus een betere priester dan Aäron en zijn nageslacht.
Aan wie de aartsvader Abraham een tiende gegeven heeft – In de ogen van de Joden was Abraham de meest belangrijke persoon. Net voordat hij Melchisedek ontmoette, had hij vijf koningen gered, het land bevrijdt van vier slechte koningen en keerde hij terug met heel veel buit. Maar deze man van God bracht hulde aan een onbekende man (vlgs de Bijbel dan) die Melchisedek werd genoemd! En dit is reden waarom Paulus hiermee doorgaat tot vers 10. Goed om nog even te noemen is dat Abraham een tiende gaf het beste van de buit, daarmee gaf hij een goed voorbeeld voor komende generaties.
De zonen van Levi……hebben volgens de wet wel de opdracht tienden te heffen van het volk – Het gaat hierom: zij die geen Levieten waren betaalden tienden aan hun priesters, niet omdat ze minder waren, maar omdat hun dit opgedragen was (de priesters verrichtten geen diensten waaruit gewone inkomsten konden worden verkregen, ze waren afhankelijk van giften); echter in geval van Abraham en Melchisedek was er geen opdracht, wat betekent dat Abraham vrijwillig zijn minderwaardigheid t.o.v. Gods Hogepriester erkende, een houding die veel meer gewaardeerd werd (2 Kor 9:7).
Dus hij die tienden betaalde was minder dan aan wie hij ze gaf: Abraham betaalde tienden aan Melchisedek (Abraham was minder belangrijk dan Melchisedek), maar de Levitische priesters (die afstamden van de vooraanstaande Abraham) namen tienden van Abrahams afstammelingen. De kwestie dus is dat ofschoon de Levitische priesters belangrijk genoeg waren om tienden van het volk te ontvangen, toch was hun vooraanstaande vader niet belangrijk genoeg om tienden te ontvangen van Melchisedek, maar eerder om ze hem te betalen.
Zegen gegeven aan de drager der beloften – Het kan zijn dat Paulus hier Melchisedeks’ zegen aan Abraham aanhaalt om twee redenen: (1) Paulus kon het hebben genoemd omdat de Joden misschien dachten dat Abraham (drager der beloften) degene zou moeten zijn die alleen kon zegenen, maar dat was niet zo! En (2) hij kon het hebben genoemd want dit scenario is een beeld van Jezus die beide Jood en heiden zegende (Melchisedek was een priester voor een volk die niet van Abraham afstamde; maar hij zegende Abraham wel!)
Het meerdere wordt door het mindere gezegend – Opnieuw, Melchisedek was groter dan Abraham en zijn afstammelingen. Melchisedek was koning en priester, Abraham was geen van beide. En net als Isaak Jacob zegende (Gen27:27-29) en Christus zijn apostelen zegende (Lucas 14:50-15), zegende Melchisedek Abraham.
Wat hield de zegen eigenlijk in? Het was geen rituele zegen voor ontvangen van goede dingen, maar een bevestiging van de beloften die God zojuist aan Abraham gegeven, dat door hem de wereld gezegend zou worden. En hier komt Melchisedek en ontmoet Abraham onderweg om hem te bevestigen dat hij (Abraham) Gods uitverkorene is, degene die de voorloper van de Messias zou zijn; en dat was genoeg om er voor te zorgen dat Abraham geloofde dat deze man inderdaad “een priester van God, de Allerhoogste” was (Gen 14:18).
Hier ontvangen sterfelijke mensen tienden, doch dáár iemand….dat hij leeft – Met andere woorden, “Hier (in de Mozaïsche eeuw) ontvangen sterfelijke mensen (Levieten) tienden, maar daar (in de eeuw van de Patriarchen) ontving Melchisedek tienden, van wie getuigd is dat hij (Melchisedek) leeft. Het Levitische priesterschap was minder dan Melchisedeks’ priesterschap, dus het is duidelijk dat God de priesterbediening van Zijn Zoon in overeenstemming liet zijn “naar de ordening van Melchisedek” (6:20) in plaats van naar de ordening van Aäron.
Zes keer in de context van Paulus discussie over Melchisedek (5:6, 10, 6:20, 7:11, 17 & 21) haalt hij Gods woorden aan gegeven door Zijn dienstknecht David 500 jaar later m.b.t. het priesterschap van de Messias in Psalm 110:4, “Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek.” Dit is de geïnspireerde getuigenis waar Paulus naar had verwezen. M.b.t. Jezus schreef hij in 7:24-25, “doch Hij heeft, juist doordat Hij in eeuwigheid blijft, een priesterschap, dat op geen ander kan overgaan. Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.”
Door Abraham aan het tiendrecht (van een ander) onderworpen, – Dit was de eerste keer dat Paulus direct de tegenstelling liet zien tussen het Levitisch en Aärons’ priesterschap, eerder waren dat alleen maar zinspelingen.
Een andere reden waarom het Melchisedek priesterschap groter was dan het Levitische is, dat niet alleen de gewaardeerde Abraham schatting betaalde aan Melchisedek, maar Levi – en dus de Levieten – betaalden ook schatting aan Melchisedek. En waarom zou Paulus dat zeggen? Lees het volgende vers:
Want hij was nog in de lendenen van zijn vader, toen Melchisedek deze tegemoet kwam – Ofschoon Levi nog niet was geboren, was hij een afstammeling van Abraham – de vertegenwoordiger van de familie. De Joden geloofden in een sterke solidariteit van hun ras en ofschoon ze het niet leuk vonden, begrepen ze heel goed wat Paulus bedoelde. Het is eigenlijk eenvoudig: Omdat Melchisedek groter is dan Abraham, is hij daarom ook groter dan Levi (de vader van hun aanwezige priesterschap) en ook groter dan hun aanwezige oude verbondssysteem dat was ingewijd door Levi’s kleinzonen.
Nog een laatste punt: Omdat Jezus was geboren zonder een aardse vader was Hij, in tegenstelling tot Levi, geen nazaat van Abraham. Dus het bewijs van Paulus dat Abraham minder was dan Melchisedek is niet van toepassing is op Jezus, wat weer betekent dat Melchisedek feitelijk minder is dan Jezus.

Christus hoger priester dan Abraham

De apostel Paulus’ voornaamste argumenten in 7:1-10 gingen over de eeuwige en daarom superieure orde van Melchisedeks’ priesterschap boven de tijdelijke en daarom minderwaardige orde van Aärons’ priesterschap; en Jezus die niet van Abraham afstamde maar van God (die net als Melchisedek ook geen begin en geen einde kent) is daarom van Melchisedeks’ orde.
In 7:11-19 schreef Paulus over hoe het laatste priesterschap in Christus was/is gerealiseerd, een inzicht dat de basis is voor zijn omslachtige discussie die hierna komt, over hoe de volmaakte wet van Christus (de wet der vrijheid, Jac 1:25) groter is dan de wet van Mozes (broer van de eerste hogepriester van Levitische orde – Aäron).

11 Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had, immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is?
12 Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet.
13 Want Hij, van wie aldus wordt gesproken, heeft behoord tot een andere stam, waaruit niemand met het altaar te doen had:
14 het is immers duidelijk, dat onze Here uit Juda is gesproten, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft.
15 En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchisedek een andere priester opstaat,
16 die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke (afkomst), maar krachtens een onvernietigbaar leven.
17 Want van Hem (God) wordt getuigd: Gij(Jezus)  zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.
18 Want een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is,
19 – immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen.

Het volmaakte gebracht had – Het woord volmaakte heeft betrekking op het proces van vervulling, in dit geval het proces of handeling van de vervulling van Gods plan voor herstel van de relatie met de mens. Merk op dat het doel van het priesterschap was, om de barrière (de zonde) tussen God en de mens weg te nemen, zodat de mens toegang had tot God. En omdat het Levitisch priesterschap dat alleen kon doen als typebeeld, moest er een nieuw priesterschap worden geïnstalleerd dat dit echt kon doen en dat daarmee de mens vrij zou zetten van de zonde, zoals Paulus bevestigde in vers 25, “Daarom kan Hij (Jezus) ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan,…”. Paulus schreef in 9:9 over het priesterschap van Aäron dat, “Dit was een zinnebeeld van de tegenwoordige tijd (de nog niet beëindigde oude verbondsperiode), in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken”, en in 10:1 zei hij over de wet in samenhang met dat priesterschap dat het, “slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen,…. zij nimmer in staat….degene, die toetreden , te volmaken (7:19 & Gal 3:21)
Een verandering van priesterschap – Let op de tegenwoordige tijd van dit vers: De Joodse wereld zat in een proces van vervanging door een nieuwe (2:5) – een nieuwe wereld die onvermijdelijk een nieuwe wet en een nieuw priesterschap met zich mee bracht. Het woord verandering betekent “om een ding in plaats van het andere ding te plaatsen”, waarmee Paulus aangaf dat hij niet alleen onderwees dat het Melchisedeks’ priesterschap beter was dan het Aärons’ priesterschap, maar dat het deze ook compleet zou vervangen. Maar omdat de wet en Aärons’ priesterschap bij elkaar horen, kon de vervanging van het priesterschap alleen volbracht worden door een verandering van de wet die regeerde over het priesterschap; daarom vervangt de wet van Christus de wet van Mozes. Dus waarom moest de wet worden veranderd om het priesterschap te veranderen?
Want Hij, van wie aldus wordt gesproken, heeft behoord tot een andere stam – Hij, van wie gesproken wordt, heeft betrekking op de woorden uit Psalm 110:4 – Gods profetie dat er iemand op zou staan (Jezus) die priester zou worden in de orde van Melchisedek in plaats van de orde van Aäron. Het woord “andere” hier is dezelfde als in vers 11; m.a.w. niet alleen was Jezus geen afstammeling van Aäron, Hij stamde ook niet af van Levi. De profeten waren daar duidelijk over: Jesaja profeteerde over de Messias in 11:10 dat Hij, “de wortel van Isaï” is. En wie was de zoon van Isaï? Jeremia haalde God aan die zei, “dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land” (Jeremia 23:5). Dus Jezus was de “spruit” van David van de wortel van Isaï, wat betekent dat de NT Hogepriester van koninklijke afkomst was, en niet van een priesterlijke afkomst. En waar stamde Hij vanaf?
Dat onze Here uit Juda is gesproten – Jezus was nazaat van Levi’s broer Juda, wiens nageslacht – inclusief Jezus – geen rechten hadden om de diensten van de Levieten uit te voeren, niet van een priester en ook niet van een hogepriester. Let op dat dezelfde Levieten namens het volk het besluit hadden genomen om Jezus te doden (Matt 27:1).
Veel duidelijker wordt – Wat wordt veel duidelijker? Namelijk dat Jezus, zelf God, een priester is die niet kan en wil sterven, een kwalificatie die een priester onder de wet van Mozes zich nooit kon toe-eigenen.
Opstaat…..krachtens een onvernietigbaar leven – Paulus had wellicht het idee in gedachten van Christus’ opstanding toen hij het woord “opstaat” koos, omdat Jezus had gesproken over de kracht om zelf weer  opstaan (Joh 10:17), en sinds Hij opstond (volgens getuigenissen, 1 Kor 15:3-7), bewees Hij daarmee in essentie Zijn onverwoestbaarheid (ofwel Zijn Goddelijkheid) en dat is wat er bedoeld wordt met de woorden “krachtens een onvernietigbaar leven”.
Gij(Jezus)  zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. – Paulus haalde deze Psalm (110:4) vier keer aan (5:6 & 10 en 7:17 & 21). En dat is opvallend, want vandaag zijn er velen die beweren dat je geen doctrine aan een enkel vers kunt ophangen, maar dat is wat Paulus juist wel deed.
Wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is – Afschaffen is hetzelfde als wegdoen; en dit vinden we ook in 9:25 waar Paulus zei dat Jezus is, “verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen” en daarmee aangeeft dat de wet verwijderd moest worden en is verwijderd op dezelfde manier zoals ook Jezus de zonden voor eens en altijd wegdoet.
Een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is – Paulus ging door en zei: de wet is zwak en daarom is ze onrendabel omdat ze “zonder kracht en nut” is, wat betekent dat het (alleen als een schaduw 10:1) niets bijdroeg aan het volmaakte; m.a.w. omdat het geen offer kan produceren dat voor de zonde zou betalen (10:4), kon hiermee niemand Gods verzoening ontvangen. Paulus lichte dit toe in Rom 8:3 toen hij schreef: “Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees – God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden…”.
Paulus leerde in Galaten 3 dat, zelfs al was de wet niet voldoende m.b.t. de vergeving van zonden, toch vervulde ze het primaire doel dat leidde tot de vergeving van zonden. In feite draagt het woord “vroeger” hier bij aan het idee van het “introduceren”: de wet, zoals Paulus zei in Galaten, bracht de mens tot Christus, die de mens introduceert bij de nieuwe eeuwige Hogepriester.
Goed om nog even te noemen is dat Paulus zei dat de wet “zwak” was, dus niet geheel krachteloos – het deed wat het moest doen. (Rom 7:12)
Maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen. – Dit vers laat het positieve resultaat zien van de kracht van een onvernietigbaar leven die het leven naar de vlees overneemt. Dit is een betere hoop omdat het priesterschap van Christus en het evangelie de mens dichter bij God brengt; 8:6 leert dat Jezus een bediening had ontvangen die groter was dan die van de Levieten, door een betere verbond te creëren gebaseerd op betere beloften tussen God en de mens. De hoop onder de oude wet was de verzoening door God die later zou plaats vinden door de komende Messias, maar nu, onder de nieuwe wet (van vrijheid), is herstel van Gods relatie vervuld in Christus (Joh 14:6). Tenslotte: Jezus heeft zijn deel gedaan en al het mogelijke volbracht en nu kan de mens dicht bij God komen zoals Jacobus 4:8 zegt, “Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen”, zoals Jezus zei in Joh 14:6, “niemand komt tot de Vader dan door mij.”

In de verzen hieronder vind we de uitleg van Paulus voor de vervanging van het priesterschap. Dit schriftgedeelte laat zien dat het priesterschap waarvan Jezus onze Hogepriester is, een veel beter priesterschap is dan dat van Aäron, om wat Jezus erdoor heeft volbracht – namelijk: de verlossing van de mens, iets wat de Levieten nooit konden doen. De twee fundamentele argumenten zijn als volgt:  (1) anders dan de Levieten was Jezus Hogepriester gemaakt door een eed van God, en (2) anders dan de Levieten, hoeft Jezus en ook Zijn priesterschap nooit vervangen te worden. Ze zijn tijdloos.

20 En in zoverre het niet zonder een plechtige eed plaats had – want genen zijn zonder eed priester geworden,
21 maar déze met een eed bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid
22 in zoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden.
23 En zíj zijn in groter getale priester geworden, omdat zij door de dood verhinderd werden het te blijven,
24 doch Híj heeft, juist doordat Hij in eeuwigheid blijft, een priesterschap, dat op geen ander kan overgaan.
25 Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.
26 Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven;
27 die niet, gelijk de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoeft te brengen en daarna voor die van het volk, want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht.
28 Want de wet stelt als hogepriester mensen, die met zwakheid behept zijn, maar het plechtige woord van de eed, die ná de wet kwam, stelt de Zoon, die in eeuwigheid volmaakt is.

De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid – God deed een eed (belofte) om onveranderbare dingen (belofte en eed) aan te geven, die Hij verordineerd heeft (Hebr 6:17; Gen 22:16-18; Deut 1:34-36, 4:21-22 & Psalm 89:3-4) en dat leert ons twee dingen: (1) omdat de Levieten priester werden zonder dat ze een eed aflegden voor God, bedoelde God nooit dat dit priesterschap eeuwig zou zijn; zonder een eed van God kon het worden veranderd (en werd het veranderd 7:12); aan de ander kant, (2) omdat God juist een eed zwoer m.b.t. Christus’ priesterschap, dan is het daarmee (in tegenstelling tot het Levitische priesterschap) eeuwig en onveranderbaar.
Waarom zwoer God m.b.t. Jezus, maar niet de Levieten en hun nageslacht? Omdat ze niet gekozen waren gebaseerd op hun moreel of geestelijk leven, maar alleen op afkomst; Jezus en Zijn priesterschap  echter waren bevestigd door een eed, gebaseerd op Zijn Zoonschap, karakter en gehoorzaamheid. (5:1-10).
Is Jezus ook van een beter verbond borg geworden – Het woord “borg” draagt het idee dat er iemand ergens garant voor staat – iemand staat garant dat het verbond wordt gesloten tussen de beide betrokken partijen. Een woordstudie levert op dat deze uitdrukking het idee draagt, van wat er ook was/is gegarandeerd, het was/is iets dat op het punt staat te gebeuren, in ieder geval nog tijdens het leven van de geadresseerde, wat betekent in de toekomst, iets dat nog niet gearriveerd is! Om het samen te vatten, je kunt het ook als volgt lezen: Omdat Jezus tot Hogepriester is gemaakt door een eed van God, is Hij de gekozen persoon die garant staat voor een spoedig te komen beter verbond.
En zij zijn in groter getale priester geworden – Twee opmerkingen: (1) deze verklaring is in de tegenwoordige tijd, wat laat zien dat het Levitisch priesterschap nog steeds door de Joden werd uitgeoefend ten tijde van Paulus’ schrijven; en (2) omdat hier het Hogepriesterschap van Jezus ter discussie staat, verwees Paulus met het woord priester klaarblijkelijk naar de Hogepriesters. Dus zijn punt is: waar door de dood het voor elke Aäronitische hogepriester het niet mogelijk was om voor eeuwig priester te zijn, ontving Jezus Zijn priesterschap na de opstanding, niet meer onderworpen aan de dood, en dus voor eeuwig priester.
Noot: Volgens geschiedenis experts was Phannias Ben-Samuel de 81ste en laatste hogepriester (69-70 NC). En omdat “81” het heilig nummer 3 in twee kwadraten is, wordt gesuggereerd dat Gods plan voor het OV priestersysteem tot vervulling (einde) was gekomen met de verwoesting van Jeruzalem (Robert Milligan in zijn ‘Commentary on the Epistel to the Hebrews’).
Hij in eeuwigheid blijft – Zoals Paulus later zei in 13:8, “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid, wat betekent dat terwijl onder het Levitische priesterschap op een zeker moment je een plezierige en morele priester kunt tegenkomen, de volgende priester kan zeer onplezierig en immoreel zijn, maar Jezus was en is en zal altijd dezelfde soort priester zijn zonder opvolgers.
Hij kan volkomen behouden – Volkomen betekent “compleet of perfect”; m.a.w. Jezus als onze eeuwige Hogepriester schuift niet onze zonden door naar het volgend jaar, maar vergeeft ze voor altijd, zoals 10:17 zegt, “Hun zonden en ongerechtigheden zal ik niet meer gedenken”.
Voor hen te pleiten – Het woord pleiten heeft betrekking op alles wat Jezus heeft gedaan en nog steeds doet met betrekking tot behouden zijn.
Heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven – De OT achtergrond voor de uitdrukking heilig beschrijft een persoon wiens relatie met God was gebaseerd op trouw zijn aan het verbond. Het beschrijft iemand die niet alleen de uiterlijke dingen van het verbond vervulde , maar ook de innerlijke verwachtingen van het hart vervulde; en zo wilde God ook dat de mens zou zijn; Jezus die in alles gehoorzaam was, integer leefde, vol van waarheid en de Vader liefhad met heel Zijn hart – en dat was hoe God wilde dat Hij was als mens – vóór de mens.
Zonder schuld of smet heeft te maken met Christus’ relatie tot mensen, Hij schold niet terug als Hij uitgescholden werd en Hij dreigde niet als Hij leed (1 Petrus 2:23). Hij was gescheiden van zondaren, niet alleen omdat Hij “niet zondigde” (4:15) en “heilig, zonder schuld of smet” was maar ook omdat Hij “boven de hemelen verheven” was, wat betekent dat, in tegenstelling met Aäronitische hogepriesters, Jezus zat aan de rechterhand van de troon van God. Hij was de hemelen doorgegaan (4:14) en in Efeze 4:10 had Paulus geschreven dat “Hij (Jezus), die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen.” (Dit is geschreven in de toekomstige tijd omdat, in de tijd van de brief aan de Efeziërs, Jezus alle dingen die nog vervuld moesten worden, nog niet tot een einde had gebracht.) Ofschoon Jezus kwam in het vlees (Rom 8:3), aan tafel zat met zondaren ontving en at met hen (Lucas 15:1-2) en vriend van tollenaars en zondaren was (Matt 11:19, bleef Hij gescheiden van hen doordat Hij niet deel nam aan hun zondige activiteiten.
Van dag tot dag – Later in 9:7 sprak Paulus hoe de priesters eens per jaar offerden of in 10:1 jaar op jaar; en als we Exodus 13:10 lezen moeten we aannemen dat “van dag tot dag” een joodse spreektaal is en vertaald moet worden met “Jaar op jaar” of beter van “tijd tot tijd”. Jezus hoefde dus niet “van tijd tot tijd” te offeren.
Want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan – Dit hele vers leert ons drie dingen: in tegenstelling tot de Aäronitische priesters  (1) hoefde Jezus niet voor zichzelf te offeren maar alleen voor het volk; (2) hoefde Hij dit niet jaarlijks te doen, maar deed Hij dit eenmaal voor alle volken van alle tijden; en (3) offerde Jezus geen bokken en stieren, maar Zichzelf voor heel de mensheid.
Maar het plechtige woord van de eed, die ná de wet kwam – Dit vers vat de laatste drie verzen samen en geeft een overgang aan voor 8:1 tot 10:18. De menselijke Levitische Aäronitische Hogepriesters (en daarom ook hun priesterschap) waren over het algemeen zwak; dus terwijl de wet moreel/geestelijk/fysiek zwakke mensen vormde als hogepriester (onderworpen aan de dood), bracht Gods uitspraak/eed Zijn perfecte Zoon als Hogepriester (voor eeuwig).