Volgens de samenvatting zoals verwoord in het voorwoord van de brief Hebreeën, heeft Paulus tot dusver gesproken over “De superioriteit van de persoon Christus” vergeleken met die van de profeten, engelen, Mozes en Aäron in de hoofdstukken 1-4, en over “de superioriteit van Christus priesterschap” vergeleken met die van Levi en Aäron en zelfs met die van Melchisedek in de hoofdstukken 5-7.
Te beginnen met 8:1 start Paulus met de discussie over De “superioriteit van Christus verbond” met die van Mozes; zijn eerste punt is dat Christus verbond superieur is in zijn beloften.
1 De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen,
2 de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens.
3 Want iedere hogepriester treedt op om gaven en offers te brengen, en om die reden was het noodzakelijk, dat ook deze iets had om te offeren.
4 Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er (hier reeds) zijn om volgens de wet de gaven te offeren.
5 Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg
Die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen – Het woord gezeten is belangrijker dan de meeste mensen denken. Waarom? Omdat er in de OT tabernakel geen plaats voor “zitten” was: er was geen stoel aanwezig wat betekent dat het werk van de priesters nooit klaar was (10:11-13). Elk offer was een herinnering dat geen van de offers complete vergeving verschafte, waar Jezus’ offer wel in voorzag, “eens voor altijd” (7:27). Het idee van Jezus in de hemel, is ook belangrijk. Dit is omdat Hij gezeten was op de troon en bediende vanaf de echte plaats in het OT gesymboliseerd door het heilige der heilige. Daarnaast kon geen enkele Levitische priester ooit top een troon zitten; alleen een priester naar de orde van Melchisedek kon op een troon zitten, want hij was beide, koning en priester (dit doet ons denken aan Jozua (Hebreeuws voor Jezus) die een levend typebeeld van de komende Messias werd, Zacharia 6:9-15). Paulus borduurt hier nog steeds voort op 7:12, waar hij bevestigde dat bij een verandering van priesterschap, het noodzakelijk was dat de wet veranderde.
In de ware tabernakel – De tabernakel was alleen maar een schaduw die wees naar het ware onderwerp – het eeuwige koninkrijk van God. Omdat het echte onderwerp – het koninkrijk – geestelijk is, met het hoofdkwartier in de hemel, wordt duidelijk dat Jezus hen die op de aarde zijn kan bedienen, terwijl Hij op hetzelfde moment op de troon zit in de hemel. Zoals Johannes 1:17 leert, want de wet (schaduw) is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid (geestelijk) zijn door Jezus Christus gekomen. Dus omdat Jezus in een superieur heiligdom (door de Here opgericht) diende, is Hij superieur aan Aäron en dus is de nieuwe wet die Hij instelde superieur aan de wet waaronder Aäron diende – het thema van de hele brief aan de Hebreeuwse christenen.
Want iedere hogepriester treedt op om gaven en offers te brengen – Door het contrast in vers 3 & 4 wordt duidelijk dat Paulus niet alleen refereerde naar het offer die Jezus moest brengen als Hogepriester, maar ook naar de plek waar dat plaatsvond – de Hemel. In 9:24 schreef Paulus dat, “Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans (in de tijd van Paulus), ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen.” En, zoals vers 25 verder laat zien, is deze verschijning in Gods aanwezigheid – het ware Heiligdom – een referentie naar Zijn eigen offer aan God op de hemelse verzoendeksel als ons offer. Een ander contrast hier: terwijl de uitdrukking “gaven en offers” een meervoud aangeeft, is “iets” in enkelvoud, wat betekent dat de eens-voor-altijd offer van Jezus voor altijd voldoende is.
Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen – God had door David voorspeld dat Jezus een priester zou zijn (Psalm 110:4), en omdat Jezus geboren was uit de stam van Juda (de koninklijke stam) in plaats van uit die van Aäron (de priesterlijke stam), daarom kon Zijn werk als priester onder de wet van Mozes dan ook niet plaatsvinden op aarde. Het moest uitgevoerd worden in de Hemel.
Dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg – zowel de tabernakel en zijn inhoud als de priesters en hun werk, waren allemaal gemaakt naar het beeld – en daarom een afbeelding van – iets wat in werkelijkheid is. Paulus zei hier dat Mozes al vanaf het begin wist dat de tabernakel alleen maar een schaduw was van iets dat veel belangrijker en echter was; en deze broeders waren in het proces van het ontvangen van de erfenis.
Paulus voorzag in twee bewijzen van de superioriteit van het Nieuwe verbond: (1) de bediening wordt gedaan door een superieure priester – Jezus. En (2) het wordt bediend vanuit een superieure plaats – de Hemel zelf.
De rest van dit hoofdstuk is gewijd aan hoe het is gefundeerd op betere beloften:
6 Nu echter heeft Hij (Jezus) een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust.
7 Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede.
8 Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen,
9 niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbond en Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd, spreekt de Here.
10 Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.
11 En niet langer zullen zij een ieder zijn medeburger, en een ieder zijn broeder leren, zeggende:
Ken de Here, want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen.
12 Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken.
13 Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.
Een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond – “Een verhevener dienst” heeft betrekking op Jezus’ priesterlijke bediening in de hemel in tegenstelling tot elke priesterlijke bediening door mensen op aarde. En op grond van deze “verhevener dienst”, is Hij een middelaar van een beter verbond. Een middelaar is iemand die werkt als een tussenpersoon tussen twee partijen; voor Jezus waren Mozes en Aäron (en natuurlijk zijn priesterschap) de tussenpersonen of middelaars , maar nu is er slechts één Middelaar – Christus Jezus (1 Tim 2:5).
Een verbond is een overeenkomst tussen twee of meer partijen en het doel daarvan is om een relatie tussen hen vast te leggen of opnieuw vast te leggen; en dit nieuwe verbond is beter dan het oude verbond want het was gebaseerd op betere beloften.
Zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede – Als gevolg van profetieën zoals in die in vers 8, heeft het woord “gezocht” hier betrekking op hoe God vooruit keek (verlangde) naar de tijd wanneer het nieuwe verbond gerealiseerd zou worden. Dus Paulus zei hier in essentie hetzelfde als in 7:11-12, “Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had, immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond,….. Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet.” In feite zei Paulus in Galaten 3:21, “Want indien er een wet gegeven was, die levend kon maken, dan zou inderdaad uit een wet de gerechtigheid voortgekomen zijn.”
Dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen – Paulus zet zijn toehoorders weer in de hoek, want aan de ene kant moesten ze Gods woord door Jeremia die profeteerde over het nieuwe verbond afwijzen, of ze moesten het nieuwe verbond afwijzen die ze al hadden erkend; in ieder geval moesten ze toegeven dat de wet niet meer bedoeld was om er te zijn en dus ook het priesterschap niet waar Paulus zich al eerder over had uitgesproken gebaseerd op Psalm 110:4.
Ten dage – De uitdrukking “ten dage” wordt hier gebruikt in algemene betekenis, ofwel het refereert niet naar een specifiek 24-uurs periode, maar naar een tijdsperiode – in feite 40 jaar – vanaf de tijd dat Mozes voor de eerste keer naar Farao ging tot aan het binnengaan in het land Kanaän.
Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd – Omdat de Israëlieten niet meer loyaal aan God waren, liet Hij toe dat zij tijdens hun leven verscheidene tragedies zouden ondergaan zoals die keren dat ze in ballingschap werden weggevoerd, die anders niet zouden hebben plaats gevonden.
Dus één van de “betere beloften” die we uit de verzen 7-9 kunnen halen, is dat God profeteerde maar ook heeft vervuld, dat Hij een nieuw verbond van genade en redding had gegeven.
In vers 10-11 zullen we de belofte vinden om kinderen van God te worden door een keuze te maken; m.a.w. het nieuwe verbond zou niet alleen de “bepalingen van het vlees zijn” (9:10), maar iets dat van binnenuit zou werken en ware verandering zou teweeg brengen.
Aan het huis Israëls na die dagen – Ik geloof dat de uitdrukking “huis Israëls hier specifiek betrekking heeft op het fysieke Israël – De Joden, maar een uitgebreidere betrekking heeft op het geestelijk Israël – de gemeente, want het zou eerst gegeven worden aan de Joden, daarna aan de heidenen.
En Ik zal hun tot een God zijn – In deze stelling, moet “Ik” worden benadrukt omdat de Israëlieten regelmatig achter andere goden aanliepen; de geestelijk natuur van het nieuwe verbond zou hen en ons helpen om alleen maar op God gefocust zijn. Dus…
Zijn medeburger, en een ieder zijn broeder leren, zeggende: Ken de Here – Deze verklaring heeft alleen maar betrekking op broeders – broeders en zuster in Gods familie; dit betekent dat als mensen deel worden van de nieuwe verbondsfamilie van God als volwassenen en dus door keuze, zij niet uit hoefden te spreken: Ken de Here. Onder het OT moesten ze leren wie de Here was, onder het NT werden de Joden vrijwillig deel van het nieuwe verbondsvolk door geloof, gebaseerd op een kennen van de Here; zoals 11:6 zegt, “Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat.” En dit is ook waarom Jezus vermoedelijk sprak van Joden die wederom geboren moesten worden.
Van de kleinste tot de grootste onder hen – deze uitdrukking heeft zonder twijfel betrekking op hen die baby’s zijn in Christus tot hen die volwassen zijn in Christus.
En hun zonden zal Ik niet meer gedenken – Voor God om te zeggen “Ik zal ze niet meer herinneren” was voor hen buitengewoon belangrijk omdat, daar waar God elk jaar op de Grote Verzoendag onder het oude verbond hun zonden herinnerde (10:1-3), vergeet Hij ze voor altijd onder het nieuwe verbond ( zonde vergeten betekent hier niet dat God de zonden letterlijk vergeet, maar dat Hij ze, in tegenstelling tot de Mozaïsche eeuw, niet meer naar voren brengt). Door dit te doen stelt God een voorbeeld van wat vergeven en vergeten betekent: Het betekent iemand behandelen alsof hij nooit tegen ons gezondigd heeft. Hoe is dit mogelijk voor God? Omdat God onvoorwaardelijk van mensen houdt. Jezus droeg de straf die Hem door het Joodse religieuze systeem was opgelegd. Het kruis is het ultieme bewijs van Gods liefde: ondanks het kruis zal ik jullie zonden niet meer gedenken!
Dus de drie beloften die we zien in dit tekstgedeelte, waarop het nieuwe verbond is gefundeerd, zijn als volgt: (1) de belofte van de genade vanwege het inferieure oude verbond en de fout van het volk (7-9); (2) de belofte om kinderen van God te worden door een keuze te maken (10-11) en (3) de belofte dat zonden worden vergeven en vergeten (12)
Nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard – Verouderd betekent hier dat het oude verbond zijn doel heeft gediend en daarom moest worden vervangen. Nieuw (verbond) betekent “nieuw in kwaliteit”, en geeft aan (1) het kan niet oud worden en eindigen en (2) dat God zelf het oude verbond teniet deed (ontbond).
En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning – De uitdrukking ‘veroudert’ suggereert dat het oude verbond z’n sterkte verloor zelfs tot op een punt dat het spoedig zou verdwijnen. Omdat Paulus verwachte dat de “oude dingen” zouden verdwijnen, is de conclusie dat vanaf dat tijdstip (ca 63 NC) het oude verbond spoedig verdwenen zou zijn (ca 70 NC), en een nieuw verbond mogelijk maakte er op het juiste moment te zijn… (in Hebr 12:27 zien we dat het oude losgeschud werd, maar het nieuwe zou blijven – en dit geeft duidelijk een overgangsperiode van genade aan).
“Niet ver van verdwijning” betekent dat het oude verbond op het punt stond om vervuld te worden in de tijd dat Paulus de brief schreef en bedoeld was om geëlimineerd te worden en dus nooit meer enig autoriteit meer zou bezitten (dezelfde omschrijving van “verouderen en verdwijnen” zien we terug in het “hemel en aarde” motief van Hebr 1:10 & Jes 51:6, maar ook bevestigd door Paulus in de brief aan de Korintiërs)
2 Korintiërs 3:7-13
Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift (de twee stenen van de Tien Geboden symboliseerde het oude verbond als geheel), gepaard ging met zulk een heerlijkheid, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aangezicht van Mozes konden vestigen om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest (aan het verdwijnen was, in de tijd dat Paulus deze woorden schreef in 56 NC) , hoe zal niet nog meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn (het ontvangen van de HG symboliseerde het nieuwe verbond dat de HG openbaarde)? Want indien de bediening, die veroordeling brengt (het oude verbond, gebaseerd op de wet, kon alleen maar veroordeling brengen, geen verzoening), heerlijkheid was, veel meer is de bediening, die rechtvaardigheid brengt, overvloedig in heerlijkheid (het nieuwe verbond waarin de mens gerechtigheid vindt, voorziet in verzoening). Immers, zelfs hetgeen verheerlijkt was (het oude verbond), is in zoverre niet verheerlijkt, als déze heerlijkheid het te boven gaat (want de heerlijkheid van het nieuwe verbond is veel groter dan het oude, alsof het oude geen heerlijkheid bezat). Want als het verdwijnende met heerlijkheid gepaard ging, veel meer is dan het blijvende in heerlijkheid (verg Hebr 12:27). Nu wij zulk een verwachting hebben, treden wij met volle vrijmoedigheid op, geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed, opdat de kinderen Israëls geen blik zouden slaan op het einde van hetgeen moest verdwijnen (aan het verdwijnen was – let op de uitdrukking in vers 18 van “heerlijkheid tot heerlijkheid”, dit betekent de overgang van de oude verbondseeuw naar de nieuwe verbondseeuw, in de tijd van Paulus).