Het heiligdom op aarde en in de hemel
Na over Christus geschreven te hebben als een superieure persoon en een superieure priester in de hoofdstukken 1-7, begon Paulus in hoofdstuk 8 te schrijven over Christus die een superieur verbond had, een studie die doorgaat tot Hoofdstuk 10:18.
Paulus had in hoofdstuk 8 bewezen dat het verbond van Christus gebaseerd is op betere beloften dan die van Mozes, hij gaat verder in hoofdstuk 9 met te bewijzen dat het verbond van Christus ook een beter “heiligdom” had dan die van Aäron.
1 Nu had ook wel het eerste (verbond) bepalingen voor de eredienst en een heiligdom voor deze wereld.
2 Want er was een tent ingericht, de voorste, waarin de kandelaar en de tafel met de toonbroden stonden; deze werd het heilige genoemd;
3 en achter het tweede voorhangsel was een tent, genaamd het heilige der heiligen,
4 met een gouden reukofferaltaar en de ark des verbonds, rondom met goud overtrokken, waarin zich bevonden een gouden kruik met het manna, de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds;
5 daarboven waren de cherubs der heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwden; hierover kunnen wij nu niet in bijzonderheden treden.
6 Dit was dan aldus ingericht, en de priesters kwamen bij het vervullen van hun diensten voortdurend in de voorste tent,
7 maar in de tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk in onwetendheid bedreven.
8 Daarmede gaf de heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste tent nog bestond.
9 Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken,
10 daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel.
Een heiligdom voor deze wereld – Het heeft te maken met het heiligdom dat uitgerust is met aardse huisraad dat werd gebruikt om God te aanbidden. Paulus legt dat verder uit in de verzen 2-5 waar hij het inwendige van de door God ontworpen tabernakel beschrijft. Als we in gedachten houden dat Paulus schreef aan Joodse christenen die nog affiniteit hadden met de wet, dan past dit eerste vers (9:1) heel goed tussen 8:13 en 9:11 wanneer we het als volgt lezen: Ja, je hebt gelijk: het eerste verbond had regelementen voor de aanbidding en een prachtige toegeruste plaats van aanbidding door God zelf ontworpen…. “Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping”
De kandelaar en de tafel met de toonbroden – Paulus haalt hier de originele tabernakel aan uit hoofdstuk 8:5. De kandelaar bestond uit zeven olielampen en deze lampen moesten de hele lacht branden en dat elke nacht. Het brood wordt de “toonbroden” genoemd omdat de originele uitdrukking betrekking heeft op “het brood (het leven) van de aanwezige”, de aanwezigheid van God dus. Er waren 12 ongezuurde broden – één voor elke stam en die werden elke zaterdag door de priesters opgegeten (Lev 24:5-9).
Genaamd het heilige der heiligen – Er waren twee ingangen: één aan de oostkant van de tabernakel die het voorhof scheidde van het heilige (Exodus 26:36-37) en één aan de westkant om het heilige van het heilige der heilige te scheiden (26:31-33). In tegenstelling tot het heilige, dat rechthoekig was, is het heilige der heilige precies een vierkant (die een derde van de tabernakel in beslag nam). Johannes zei over het nieuwe Jeruzalem: “En de stad lag in het vierkant.… haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk” (Openb 21:16). Verder zei hij over de stad, “En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God,….En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn” (Openb 21:2-3). Het was het heilige der heilige waarvan werd gezegd dat God daar woonde.
En omdat Paulus het oude verbond associeerde met het oude Jeruzalem en het nieuwe verbond associeerde met het nieuwe Jeruzalem (Gal 4:22-26), dan mag je concluderen dat in 70 NC, toen het oude Jeruzalem eens en voor altijd was uitgeroeid (inclusief het complete religieuze aanbiddingssysteem), de aankomst plaatsvond van het nieuwe Jeruzalem met de volheid van het nieuwe verbond en daarmee de mogelijkheid om in relatie met God te komen herstelde (Hebr 9:10 & Hand 3:19-21).
Met een gouden reukofferaltaar – Eigenlijk stond het reukofferaltaar in het Heilige (Exodus 30:6-8), en niet in het heilige der heilige. Dus waarom plaatste Paulus dit hier in het heilige der heilige? Ofschoon er op het altaar twee keer per dag reukwerk opging, was dat niet het belangrijkste doel. Het belangrijkste doel was om de priester te voorzien van brandende kolen die hij meenam in het heilige der heilige en het plaatste op het verzoendeksel van de “ark des verbonds” op de jaarlijkse Grote Verzoendag (Lev 16:12-13); dit is ook de reden waarom het reukofferaltaar vlak voor het voorhangsel van het heilige der heilige stond.
De cherubs der heerlijkheid – Cherubs zijn hemelse engelachtige wezens die, net als een sfinx, samengesteld zijn uit meerdere delen van verschillen dieren van de aarde inclusief de mens. Ze worden hier vermoedelijk “cherubs der heerlijkheid” genoemd vanwege hun positie, vlak bij Gods aanwezigheid of heerlijkheid.
Het verzoendeksel – Dit betekent eigenlijk “verzoening door middel van een bedekking”. Deze bedekking op de ark symboliseert de troon van God waar verzoening wordt aangeboden op basis van rechtvaardiging door voldoening – iets wat natuurlijk later eens en voor altijd voltooid werd in Christus…. God zei eens tegen Mozes over de ark en zijn verzoendeksel, “En Ik zal dáár met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal”, en dat is wat God ook deed (Num 7:89). Wanneer de hogepriester het bloed op het verzoendeksel smeerde (Lev 16:14), zag God alleen het bloedoffer en niet het verbond bedekt door het verzoendeksel dat verbroken was, wat zoveel betekende dat de mens niet gered kon worden door de wet.
De priesters kwamen bij het vervullen van hun diensten voortdurend in de voorste tent – Nadat Paulus gesproken had over de tabernakel, legde hij in de verzen 6 – 10 uit hoe sommige diensten daarin werden uitgevoerd en hoe het nieuwe systeem superieur was aan het oude.
Het belangrijkste punt dat Paulus in dit vers lijkt te geven is de ontoegankelijkheid van het heilige der heilige. Omdat Paulus schrijft over het eerste gedeelte van de tabernakel – het heilige – had hij de hier gewone priesters in gedachten en niet de hogepriester waarover hij spreekt in vers 7.
Het woord voortdurend geeft hier een contrast aan. Terwijl de hogepriester twee keer op één dag per jaar het heilige der heilige binnenging, gingen de priesters elke dag tenminste twee keer in het heilige.
Maar in de tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar – De hogepriester kon dus alleen maar één keer per jaar de tabernakel binnengaan – op de Grote Verzoendag (lev 16:2 & 34), op de 10de van de maand Tishri (Lev 16:29, om en nabij 1 oktober); dit is de dag die bekend staat als “Yom Kippur”. Op die dag ging hij het tweede gedeelte van de tabernakel binnen, het heilige der heilige en wel twee keer: ten eerste met wierook en het bloed van de stier voor (namens) zijn zonde (iets wat niet op Jezus van toepassing was, 7:26) en ten tweede met het bloed van de geit voor (namens) de zonden van het volk.
In onwetendheid bedreven – Natuurlijk wisten de Joodse lezers dat Paulus hier refereerde alle zonden, inclusief die in onwetendheid bedreven. Het is namelijk moeilijk om Leviticus 16 te lezen en daar iets anders uit te halen, speciaal vers 16, waar God over de hogepriester zei, “Zo zal hij (de hogepriester) verzoening doen ….. om de onreinheden der Israëlieten en om hun overtredingen in al hun zonden;”
Daarmede gaf de heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag – Paulus veronderstelde hier dat het eerste gedeelte van de tabernakel (het heilige) de werken voorstelde die regelmatig uitgeoefend moesten worden in het heilige (vers 9 & 10), maar die er niet voor konden zorgen dat de priesters waardig genoeg waren om in de aanwezigheid van God te komen. Toen Zijn Zoon stierf, scheurde God het voorhangsel die de gewone priesters scheidde van Zijn aanwezigheid (Marcus 15:38), daarmee de noodzaak aangevende dat deze werken van de wet eens en voor altijd en voor alle mensen zouden worden verwijderd; elk aanzien dat “het heilige” voorheen voor God had, zou worden uitgewist en de twee gedeelten zouden één geheel worden, waarna de weg naar de eeuwige aanwezigheid van God door genade duidelijk zou worden.
Gedurende de transformatie van de eerste eeuw hadden de gelovigen alleen de heilige geest als garantie voor hun erfenis (Gal 1:14). Dit echter betekende niet dat zij al overgeplaatst waren in de hemelse tempel. Zij kwamen pas in het heilige der heiligen totdat de tempel was vernietigd, “de weg naar het heiligdom lag nog niet open zo lang de eerste tent nog bestond”. Zij zouden worden gebracht in het heilige der heiligen, “Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan (Hebr 6:19-20). Dit vers zegt letterlijk “en ingaat in het binnenste” (SV), in de tegenwoordige tijd dus! Vers 20 zegt dat Christus al is binnengegaan (verleden tijd), maar zoals het oude verbond in een proces van verwijderen was, pas daarna zouden de gelovigen in de eerste eeuw in het heilige der heiligen gebracht worden. Dit gebruik van de “tegenwoordige tijd” wordt ook bevestigd door Hebreeën 4, “Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan” (Hebr 4:3). Hier zegt Paulus opnieuw dat zij die geloven in bezig waren (op het punt stonden) om de rust in te gaan. De vraag die we op dit punt stellen: zijn de gelovigen nu in de rust of in het heilige der heiligen binnengegaan? Als we geloven dat de fysieke tempel in Jeruzalem was vernietigd, dan moeten we ook geloven dat alle ware gelovigen vanaf dat moment in het heilige der heiligen zijn.
Een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd – We hebben al op diverse plekken opmerkingen gemaakt dat de betrokken gedeelten in de verleden of tegenwoordige tijd stonden; voor geval er nog twijfel zou bestaan over het tijdsaspect in deze context, Paulus schrijft hier duidelijk “voor de tegenwoordige tijd”, de tijd van het oude verbond. Een tabernakel (en later de tempel) was nooit bedoeld om te blijven, maar alleen om te wijzen naar het echte onderwerp – verzoening met God d.m.v. het Koninkrijk der Hemelen.
Voor zijn besef te volmaken – De oude testament heiligen konden nooit een besef hebben van vergeving zoals wij die vandaag wel hebben, omdat hij constant herinnerd werd aan vroegere zonden, die hem bleven achtervolgen (10:3). Het oude verbond kon eenvoudig niet voorzien in een interne/eeuwige reiniging en perfectie omdat zij altijd bezig waren met spijzen, dranken, wassingen.
Opgelegd tot de tijd van herstel – De wet en speciaal het ceremoniële gedeelte, hield zich bezig met dat wat fysiek van aard was. Waarom? Omdat het symbool stond voor een toekomstig en veel belangrijker geestelijke geaardheid. De tijd van herstel betekent precies wat het zegt: dat wat in het begin recht geschapen was, is verbogen en Jezus kwam om het weer recht te maken. Een uitdrukking die gerelateerd is aan de “tijd van herstel” zijn, de “tijden van de wederoprichting aller dingen” (Hand 3:21). Alle twee refereren ze naar gebeurtenissen m.b.t. de overgangsperiode van de eeuwen, van de Mozaïsche eeuw naar de Messiaanse eeuw tussen 30 en 70 NC en speciaal de vervolmaking van die veranderingen in het jaar 70 NC toen Jeruzalem met de tempel totaal werden vernietigd. En deze periode was slechts 5 tot 7 jaar vanaf het schrijven van de brief aan de Hebreeën.
In Eden wandelde Adam met God (Gen 3:8), toen kwam de zonde (3:1-5), die de twee scheidden (Jes 59:2); dus kwam Jezus (de laatste Adam, 1 Kor 15:45) en herstelde die relatie voor iedereen die daar open voor staat (Rom 5:10 & 2 Kor 5:18).
De nieuwe ordening
Bij het begin van hoofdstuk 9 begon Paulus te demonstreren dat het verbond van Christus beter is dan dat van Mozes en niet alleen omdat het gebaseerd is op betere beloften (Hoofdstuk 8), maar ook omdat het een betere tabernakel heeft dan die van Aéron.
In 9:1-5 beeldde Paulus voor zijn toehoorders het heiligdom met zijn inhoud uit; daarna legde hij uit in de verzen 6-10 dat al deze dingen alleen maar symbolen zijn die wezen naar het echte onderwerp; daarop gebaseerd schreef Paulus nu in de verzen 11-14 over de dingen die deze voorwerpen symboliseren.
11 Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping,
12 en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.
13 Want als (reeds) het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de as der vaars hen, die verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij naar het vlees gereinigd worden,
14 hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen?
15 En daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden.
Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn – De NBG heeft dit tekstgedeelte verkeerd vertaald, in SV staat het als volgt omschreven, “Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde”. Toekomend betekent “op het punt staat te komen of te gebeuren” en is dus niet iets wat in de verre toekomst of een paar duizend jaar later zou gaan gebeuren.
Wanneer werd Jezus Hogepriester? Volgens Hebr 10:5-10 was dat na zijn opstanding; en volgens vers 12 van dit hoofdstuk vond dat plaats in het heilige der heilige. De woord “goederen” heeft betrekking op de mens die door Jezus toegang heeft tot God door verlossing, verzoening, herstel, opstanding, herschepping etc. (dus niet meer door de “bepalingen van het vlees”, offerdiensten etc., zie vers 10)
Door de grotere en meer volmaakte tabernakel – Deze zinsnede gaat over de geestelijke dingen waar de fysieke dingen symbool voor staan – die ene tabernakel of koninkrijk waar Gods volk geestelijk één geheel vormt als één verzoend lichaam. Zoals Efeze 1:10 dat omschrijft in de SV (lichtelijk aangepast aan onze tijd), “in de volheid der tijden (in de eerste eeuw).….alles tot één te vergaderen in Christus (de tempel, Openb 21:22), beide wat in de hemel is en op de aarde is.” (2 Thess 2:1; Matt 24:31; lucas 13:29 en zelfs Hebr 10:25 i.v.m. 2 Thess 2:1).
Deze één-kamer tabernakel wordt ook met een paar andere namen genoemd in het boek Hebreeën: “De stad…waarvan God de ontwerper is…(en) een hemels vaderland” (Hebr 11:10, 16) en de “berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem…..vergadering van eerstgeborenen” maar ook eenvoudig het “onwankelbaar koninkrijk” (Hebr 12:22-23, 28). Dus het was d..m.v. deze tabernakel dat Jezus zijn priesterlijk dienst vervulde (en nog steeds vervult).
Niet van deze schepping – Deze zinsnede betekent dat de ware en echte tabernakel van een geestelijke en hemelse aard is en dus niet van zijn Oude Testament symbolische tegenhanger: Jezus zelf zei, “Mijn koninkrijk is niet van deze wereld (de wereld van het oude verbond)” (Joh 18:36).
Zijn eigen bloed – Wat maakte het bloed van Jezus zo uniek? Het stroomde door de aderen van Hem die zonder zonde was m.b.t. zijn mens-zijn en Zijn Godheid en m.b.t. Zijn persoon, de combinatie die er voor zorgde dat Zijn bloed het enige bloed was dat acceptabel zou zijn om over het verzoendeksel (van genade) in het ware heilige der heilige te worden besprenkeld.
Waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf – Het woord verlossing heeft betrekking op “vrijkopen door een afkoopsom”, zoals geld dat betaald werd om een slaaf vrij te kopen; zondaren zijn slaven van de zonde en “het loon van de zonde is de dood” (Rom 6:23), een schuld die Jezus betaalde voor hen die vrij wilden komen van de zonde en z’n eeuwige dood. T.o.v. het OT zijn er de volgende tegenstellingen: (1) er was het bloed van een dier onder het OT, maar onder het NT het bloed van Jezus; (2) de priesters gingen het heilige binnen met het bloed van een dier, maar Jezus ging binnen met Zijn eigen bloed; (3) het bloed van dieren was niet vrijwillig gegeven, terwijl Jezus Zijn bloed vrijwillig gaf; (4) dieren werden regelmatig geofferd, terwijl Jezus maar één keer werd geofferd; en (5) het bloed van dieren bedekte de zonden tijdelijk, terwijl Jezus’ bloed de zonden voor eeuwig verwijderde.
De besprenging met de as der vaars – Paulus voegde hier het offer van de vaars toe en het besprenkelen van haar as (met water) over het volk die ceremonieel onrein waren ten gevolge van één of ander contact met een dood lichaam; want als een Jood zo’n contact zou hebben gehad en hij zou het tempelgebied zijn binnen gegaan, zou hij worden afgesneden van Israël (Num 19:1-10). Ceremoniële onreinheid was op zichzelf geen zonde, maar (zoals zuurdeeg) was het een beeld van de zonde; dit is ook waarom gezegd wordt dat het bloed van dieren je kon zuiveren van deze onreinheid. Alleen het vlees was onrein door aanraking van doden, dus alleen het vlees hoefde maar gereinigd te worden, wat betekent dat onreinheid en reinigen beide symbolisch waren; deze ceremonie maakte iemand niet moreel of geestelijk schoon, alleen maar fysiek. We zagen dat al bij vers 9: zulke dingen waren “symbolisch voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken”.
Door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft – Terwijl het offer van een vaars iemand fysiek heiligde om zo voor God acceptabel te zijn om Hem kunnen dienen onder het OT, heiligde het offer van Jezus iemand geestelijk om God te kunnen dienen onder het NT. Het offer van Christus is groter omdat Hij (als mens) smetteloos en zondeloos was en omdat Hij (als Godheid) zichzelf offerde voor heel de mensheid.
Reinigen van dode werken – Een gereinigd geweten (verg. 1 Petrus 3:21) ervaart men wanneer iemand verzekerd is van absolute vergeving, wat zij die onder het OT waren niet bezaten, totdat Christus kwam en de gerechtigheid van de wet vervulde (Rom 8:3-4). In tegenstelling tot “dode werken” die voor God waardeloos zijn, zijn onze werken door Christus levend (Rom 12:1-2), omdat zij uit liefde verricht worden in plaats van te trachten om onze redding te verdienen.
Middelaar van een nieuw verbond – Het woord “middelaar” heeft betrekking op iemand die tussen beide partijen komt en die de vrede herstelt door het bekrachtigen van een verbond: door Zijn dood aan het kruis waar Jezus de barrière en straf op de zonde tussen God en mens verwijderde. Let op dat Jezus hier niet erflater werd genoemd maar middelaar, overeenkomstig het idee dat naar voren kwam in 7:23 dat Jezus niet alleen stierf om te bekrachtigen maar ook weer opstond om te dienen als middelaar.
Om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond – Deze zinsnede betekent dat zelfs de getrouwen onder het OT gered waren door het verzoenend werk van Christus bij de het tot stand komen van het nieuwe verbond. Waarom? Omdat het eerste verbond geen mogelijkheid bezat om de zonde compleet te verwijderen. Velen geloven dat dit is wat er bedoeld wordt met de profetie van Zacharia 14:8, “Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem vlieten, de helft daarvan naar de oostelijke en de helft naar de westelijke zee; in de zomer zowel als in de winter zal dat geschieden.” M.a.w. de redding van de Messias zou zich uitstrekken in beide richtingen op het moment van Zijn kruisiging: tot in het verleden en tot in de toekomst, wat Zijn kruisiging dan ook tot een cruciaal thema in de geschiedenis maakte (Dit is misschien wat bedoeld wordt met Jezus, die geslacht is, sedert de grondlegging der wereld, Openb 13:8). Paulus zei het deze manier in Rom 3:24-25, “en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel …… daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden (verg. Hand 17:30). Hoe heeft Hij ze “laten geworden”? Door hun zonden vast te leggen in een “boek der herinnering” totdat het bloed van Jezus de zonden verwijderde zodat God ze voorgoed zou vergeten (Hebr 10:17).
De geroepenen der belofte – Dit gaat over de belofte door de Vaders gegeven aan het volk Israël, want zij waren de kinderen der beloften (Rom 9:8). Dit heeft betrekking op iedereen die was geroepen en het evangelie hadden geaccepteerd (het overblijfsel); ergens anders zei Paulus toen hij sprak over behoudenis, “dat God u als eerstelingen Zich verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid. Daartoe heeft Hij u ook door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus” (2 Thess 2:13-14).
Uit deze studie haalden we tot dusver tenminste vier dingen:
- Vers 11 leert ons dat de opgestane Jezus de nieuwe Hogepriester werd tussen de God en de mens en dat Hij (in de tijd van de Hebreeën) een geestelijke/eeuwige tabernakel vestigde die de oude tabernakel in Jeruzalem verving, welke bij Zijn terugkomst 70 NC werd vernietigd.
- Vers 12 leert ons dat deze veel grotere tabernakel was opgericht op het unieke bloed van Jezus – het enige bloed dat resulteerde in een eeuwige verlossing voor iedereen die dat maar wil.
- De verzen 13-14 leert ons dat Christus’ bloed voor de mensheid mogelijk maakte om een rein geweten te bezitten, een geweten dat niet bereikt kon worden door het doen van werken.
- Vers 15 leert ons dat Jezus’ bloed vergoten moest worden (Hij moest sterven, Lev 17:11) om het nieuwe verbond te bekrachtigen en dat Hij moest opstaan om het nieuwe verbond te bemiddelen dat was gekomen met het nieuwe priesterschap.
En nu in 9:16-28 zullen we meer ontdekken waarom Jezus’ bloed vergoten moest worden en Hij moest sterven. Na geschreven te hebben over het “eeuwig erfdeel” in vers 15 schrijft Hij verder:
16 Want waar een testament is, moet noodzakelijk van de dood van de erflater melding gemaakt worden;
17 een testament toch wordt alleen van kracht, indien er iemand gestorven is, daar het nog geen gevolg heeft, zolang de erflater leeft.
18 Daarom is ook het eerste (verbond) niet zonder bloed ingewijd.
19 Want nadat door Mozes elk gebod volgens de wet aan al het volk was medegedeeld, nam hij het bloed der kalveren en der bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volk,
20 zeggende: Dit is het bloed van het verbond, dat God u heeft voorgeschreven.
21 En ook de tabernakel en al het gereedschap voor de eredienst besprengde hij evenzo met bloed.
22 En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving.
23 Noodzakelijk moesten dus hiermede de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd worden, maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden dan deze.
24 Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen;
25 ook niet om Zichzelf dikwijls te offeren, gelijk de hogepriester jaarlijks met ander bloed dan het zijne in het heiligdom gaat,
26 want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld; maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen.
27 En zoals het de mensen beschikt is, éénmaal te sterven en daarna het oordeel,
28 zo zal ook Christus, nadat Hij Zich éénmaal geofferd heeft om veler zonden op Zich te nemen, ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten.
Testament – dit woord heeft betrekking op een overeenkomst tussen twee partijen; hier heeft het specifiek betrekking op een wilsbeschikking met voorwaarden achtergelaten door een dode, een wilsbeschikking waar overeenstemming over moet zijn en overhandigd is aan de levenden voordat er een claim gelegd kan worden op de beloning die daaruit voorkomt.
Daar het nog geen gevolg heeft, zolang de erflater leeft – Een testament heeft geen kracht (SV) zolang de erflater leeft; m.a.w. niemand kan zijn erfdeel krijgen als bv de vader nog leeft. Natuurlijk kan de vader (zoals in Lucas 15) rijkelijk uitdelen zo lang hij nog leeft; echter we moeten weten dat de vader niet zijn ondertekende testament ten uitvoer brengt, dat is iets wat alleen maar voltrokken kan worden wanneer hij sterft – maar zo lang hij nog leeft, kan hij met zijn bezit maar doen wat hij wil. In Matt 9:1-6 vergaf Jezus een verlamde man en toen de Schriftgeleerden geïrriteerd raakten zie Jezus, “De zoon des mensen heeft macht om op aarde de zonden te vergeven”.
Daarom is ook het eerste (verbond) niet zonder bloed ingewijd – Omdat dit allemaal juist is in het geval van een testament, is het ook juist voor alle verbonden van God – ze moeten allemaal geratificeerd zijn en ingesteld zijn d.m.v. dood en besprenkeling van bloed. Dus zelfs het oude verbond, dat slechts een typebeeld was van het nieuwe, was niet gesticht zonder bloed.
En besprengde het boek zelf en al het volk…..dit is het bloed van het verbond – De erflater van het oude verbond was God, want het was God die de bron van redding was voor hen die leefden in de oud testamentische periode. Het was nog niet de tijd voor God om te komen in de persoon van Zijn Zoon en te sterven voor de mensheid, dus zorgde hij voor een plaatsvervanger die Hem symboliseerde in de dood, een dood die het eerste testament geldig maakte; en deze plaatsvervanger was natuurlijk een dier.
Dus het accent van de verzen 19-20 ligt in het feit dat alles wat in verband staat met het testament het teken van het bloed draagt, het bloedvergieten wat resulteerde in dood; we zien hier dat bloed niet alleen een verbond verzegeld maar ook de mensen onder dat verbond (lichaam van Christus).
[deze verzen komen prachtig overeen met het avondmaal: het brood = het lichaam (1 Kor 10:17), de wijn = het bloed (Matt 26:26) en de beker = het verbond (1 Kor 11:25); aangezien de christenen in de eerste eeuw dronken uit de beker van dankzegging (1 Kor 10:16) – de beker bevatte druivensap (Jesaja 65:8) – konden zij op dat moment een duidelijk verband zien tussen de drie: lichaam -> bloed <- verbond.]
Besprengde hij evenzo met bloed – Het besprenkelen van al deze dingen met bloed lijkt de grote hoeveelheid zonde van de mens uit te beelden; m.a.w. de mens zit zo vol zonde en zonde is van zichzelf zo slecht, dat alle dingen die zij gebruikten en aanraakten bij het aanbidden en het dienen van de heilige God met zonde besmet werden! En daarom moesten ook deze dingen gereinigd worden. (Verg Rom 8:18-23). Dit is allemaal symbolisch voorgesteld hoe God tegen zonde aankijkt.
Nagenoeg alles ….. en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving – Niet alles werd gereinigd met bloed. Er waren dingen die symbolisch werden gereinigd door water en door vuur. (Num 31:22-24). Het woord “vergeving” heeft betrekking op kwijtschelding, eigenlijk wegzenden (ook wel losmaken) – een symboliek van de bok die in de woestijn werd gestuurd met de beleden ongerechtigheden van de Israëlieten. Het betekent dus eigenlijk het “kwijtschelden van schuld”, wat wijst naar het concept genade.
Maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden dan deze – De afbeeldingen van de hemelse dingen hebben betrekking op het Aärons’ priesterschap en de tabernakel, die gelegen in het midden van een zondige natie gereinigd werden door het bloed van offerdieren. Omdat Paulus hier spreekt over het reinigen van de zonde en ceremoniële onzuiverheden van en door het volk, dan wordt duidelijk dat de uitdrukking “hemelse” wijst naar het bewustzijn (geweten) van de mens (vers 14). Het OT priesterschap was een voorafschaduwing van de NT christenen en de OT tabernakel beeldde het NT koninkrijk af waar christenen God dienen. Dus de “hemelse dingen” hier kan vertaald worden met “hemelse bewoners”; m.a.w. zij die tot het hemelse koninkrijk behoren, zijn zij die gereinigd zijn door het bloed van Jezus, de betere offeranden. Waarom offeranden (meervoud)? Omdat Paulus vermoedelijk wilde vasthouden aan de parallel: het was omdat Jezus’ offerande alle voorgaande offeranden veruit overtrof!
Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt – In plaats van met zijn bloed de letterlijke, fysieke, door de mens gemaakte tabernakel binnen te gaan , ging Jezus de hemelse tabernakel binnen. In tegenstelling tot de aardse hogepriesters, die slechts één keer per jaar voor God konden verschijnen, verscheen Jezus onafgebroken ofwel eeuwig voor God; in tegenstelling tot de aardse hogepriesters, die als ze in de aanwezigheid van God kwamen zich moesten verbergen in rook, verscheen Jezus van aangezicht tot aangezicht voor God in de hemel en omdat Jezus stierf zonder zonde, hoefde Hij zich niet te verbergen voor God.
Om thans, ons ten goede – Jezus stond in Gods aanwezigheid namens hen die gereinigd waren, wat betekent dat wij alleen toegang tot God hebben door Jezus. Dus als deze Joodse broeders terug gingen naar hun oude gewoontes zouden Hem afwijzen die God gezonden had.
Ook niet om zichzelf dikwijls te offeren – Net als de hogepriester in het OT verscheen voor de verzoendeksel in het heilige der heilige met het bloed van het lam, verscheen Jezus voor Gods troon met Zijn bloed. En omdat dit slechts één keer nodig was en omdat het Gods regel was dat mensen maar één keer stierven (vers 27), wachtte Jezus tot op het juiste tijdstip (van God) om zich zelf voor eens en altijd te offeren (Efez 1:7-12, Gal 4:4-5), m.a.w.:
Thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen – De uitdrukking “de voleinding der eeuwen” heeft eenvoudig betrekking op de laatste tijdsgeneratie van de Mozaïsche eeuw (die natuurlijk kwam na de eeuw van de aartsvaders, vandaar in meervoud eeuwen); en het was in die tijd, de tijd van de Mozaïsche eeuw (de climax van hun geschiedenis) dat Christus in Zijn eerste verschijning kwam en zichzelf offerde voor de mensheid. Een interessant detail om te noemen is dat uitdrukking “thans (nu)…., bij de voleinding der eeuwen” aangeeft dat Paulus en deze Hebreeuwse broeders nog steeds in de Mozaïsche eeuw waren.
En daarna het oordeel – Het woord “daarna” geeft een contrast weer; m.a.w. het verschil is dat Jezus in plaats van te sterven en geoordeeld werd voor Zijn zonde, Hij stierf zodat onze zonden werden vergeven en er geen persoonlijke veroordeling meer is.
Ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten – “Die Hem verwachten” draagt het idee van een intens verlangen. En waarom zou dat zijn speciaal m.b.t. deze Hebreeën? Vanwege het lijden dat ze ondergingen als gevolg van vervolgingen door de Joodse broeders. Maar er is meer.
De uitdrukking “ten tweede male” betekent klaarblijkelijk dat Hij verwacht werd opnieuw te verschijnen uit de tweede plaats – het heilige der heilige (zie 9:3). M.a.w. net zoals Aäron het heilige der heilige binnenging met zonde en er daarna weer uitkwam zonder zonde wat resulteerde in de verschijning van de heerlijkheid des Heren (Lev 9:22-23), zo ging ook Jezus de hemel binnen met onze zonden en Zijn gereinigd bloed om er vervolgens weer uit te komen zonder zonde wat resulteerde in Zijn verschijning in heerlijkheid (tot redding).
Dit is de tweede verschijning voor het volk, maar de derde verschijning in dit hoofdstuk: in chronologische orde en net als de hogepriester op de Grote Verzoendag, verscheen Jezus eerst om zonde weg te doen (vers 26), daarna verscheen Hij voor God met het zondeoffer (vers 24) en als laatste refereerde Paulus naar Zijn verschijning in heerlijkheid (Kol 3:4) tot redding (vers 28) (verg Lev 16:15-24) & Openb 15:8).
Dus over welke komst hebben we het hier? In de context heeft het betrekking op de komst van Jezus in het jaar 70 NC. Waarom? Omdat Jezus’ Grote Verzoendag binnen een generatie was volbracht – ten tijde van het beëindigen van het oude verbond en het volledig ingewijde nieuwe verbond.
Toen het werk van de Hogepriester Jezus was volbracht in het heilige der heilige en God Zijn offer namens de mensheid had geaccepteerd, ging Hij (Jezus) terug om voor altijd een einde te maken aan het oude testament regeringssysteem met alles wat er bij hoorde: Jeruzalem, zijn tempel en zijn onacceptabele zondoffers die alleen maar een aanstoot waren voor Gods Zoon (Hebr 10:29); deze 70 NC komst van de Messias bracht in zijn totaliteit de verlossing van heel de mensheid tot bloei.
Is dit niet precies wat Jezus Zijn discipelen had beloofd toen Hij deze tijden had voorspeld in Lucas 21:28? “Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt.” Laten we ook nog naar wat andere woorden van Paulus kijken in Efeze 1. Na in vers 10 gesproken te hebben over hoe God bezig al wat in de hemel en op de aarde was in Christus samen te vatten, ging hij (Paulus) verder met te schrijven over de spoedig te komen tijd van de vervulling van het samenvatten en wat ze tussentijds als onderpand kregen, “In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid.” (Efeze 1:13-14)
Zelfs Petrus gebruikte dit idee om de lijdende broeders te bemoedigen. In 1 Petrus 1:5 schreef hij hen over de “zaligheid (redding) welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd” of, zoals Paulus het hier in Hebreeën uitdrukte, “bij de voleinding der eeuwen” (vers 26). De zaak is deze, als Christus niet opnieuw verscheen of uit de hemel terugkeerde (Hebr 9:28), dan is de enige logische conclusie dat tot op vandaag er voor ons geen verlossing is! En dat kan niet waar zijn…..